Agfa Een halve cent ifi door C. van Heekeren O 13 Het was mei 1940. Ik zat net een maand als adspirant-controleur in Taroetoeng, 1000 meter hoog in het prachtige Batakland op Sumatra. In verband met de oorlogstoestand in Europa, barstte het gouvernement van Nederlands-lndië los in een lawine van oekases en veror deningen, waaronder een 'Verordening ter beteugeling van Prijsopdrijving' Dat raakte mijn werkterrein, want een van de functies van mijn ambtelijk bestaan was het optreden als Magistraatsrechter. De titel was imposanter dan de inhoud, want het was rechtspraak over overtredingen, tot nog toe voornamelijk in het verkeer en ik was mij ervan bewust dat die taak nogal ondemocratisch was, immers in strijd met de erkende verplichting tot scheiding der machten. Ik was lid van de uitvoerende macht èn van de rechtspre- Tiga Ras aan hel Tobameer kende macht en dat hoort niet, zoals elke beginnende jurist u kan vertellen. Maar dat hinderde blijkbaar niemand. Maar wat mij wel hinderde, was het ver bod om achterop een fiets mee te rijden (membontjeng di speda), waarop een vast tarief van 2,50 als boete werd gegeven. In Nederland was dit wel toege staan, maar hier bij een bevolking die leefde in een centenhuishouding en voor wie een fiets al een grote luxe was en waar de afstanden enorm waren, vond ik het onrechtvaardig. Maar de beklaagden vertoonden zich zelden en de klacht kwam van beëdigde agenten, dus ik moest wel veroordelen. Aan de andere kant moest ik erkennen, dat het fietsen op de steile en slechte wegen met haarspeldbochten langs ravij nen en wilde bergstromen op zichzelf al gevaarlijk was en zeker met iemand ach terop, die het evenwicht nog meer in gevaar bracht. Maar moet een overheid de onderdanen altijd tegen zichzelf beschermen? Een vraag, waar ik geen antwoord op weet. De eerste beklaagde i.v.m. de prijsopdrij ving was een vrij oude vrouw (ze bleek al 45 jaar te zijn) met de mooie naam van Victoria Loembantobing, die op de markt een doosje lucifers verkocht had voor drie cent, terwijl de officiële prijs twee-en-een- halve cent was! Een prijsopdrijving van 20% dus. Victoria was diep veront waardigd: ten eerste had ze niet kunnen zien, dat de koper een agent was, want hij had geen uniform aan gehad. Ten tweede kende die man de adat niet, want iedereen wist toch, dat als de verkoper drie cent vroeg, de koper twee cent moest bieden en dan was men het gauw eens op de prijs van 2/4 cent! Het toege stroomde publiek bromde instemmend: daar was niets tegen in te brengen! Wat moest ik doen? Ik was het helemaal eens met Victoria, maar besefte dat het gevaarlijk zou zijn haar vrij te spreken, want dan zou ieder een zich daarop kunnen beroepen. Seponeren was aantrekkelijk en ik zou me heel even populair maken. Maar ook dan zouden de gevolgen niet te overzien zijn. Ik dacht diep na, terwijl het publiek in spanning afwachtte. Ik veroordeelde Victoria tenslotte in mijn grote wijsheid tot een voorwaardelijke boete van 25 cent, subsidiair één dag hechtenis met een proeftijd van een week. Een stilte viel, waarna velen Victoria gingen uitleggen wat dat betekende. Opgelucht liep ze naar mij toe, pakte mijn hand en zei: 'Maoeliaté, Toean na met-met' (Bedankt, kleine heer, zoals de adspirant daar werd genoemd). Buiten werd het vonnis door de menigte nog uitvoeriger besproken en daar ik de bijzondere intelligentie van het Batakse volk al kende, nam ik aan, dat het zeker zou begrijpen, wat mijn bedoe ling was. De vonnissen van deze rechtbank moes ten goedgekeurd worden door de Officier van Justitie in Padang. Na enkele weken kwam het vonnis terug, tot mijn opluch ting goedgekeurd, maar in de marge had de officier er met de hand bijgeschreven: 'heer Van Heekeren, maak het niet te gek.' Verder hoorde ik hier niets meer van, maar ik wist zeker, dat dit vonnis op de markten uitvoerig werd besproken, becommentarieerd en begrepen. Er zijn weinig aanklachten meer binnengeko men.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1995 | | pagina 13