Glenmore
Door E.P. Salomonson
19
Een klein plaatsje in de Oosthoek met
een Engels klinkende naam: Hoe dat zo
gekomen is is mij nog steeds niet duide
lijk!
Waarschijnlijk waren de Engelsen daar
het eerst, met hun ondernemingen en
hebben die naam verzonnen. Want 'glen'
betekent in Schotland 'nauw dal'.
Ik heb hele goede herinneringen aan
Glenmore, want ongeveer zes van de
zeven schooljaren heb ik daar op school
gezeten. Eerst een paar maanden in
Banyuwangi (met alle narigheid van het
reizen) en toen direct na de opening naar
Glenmore! Vanuit Genteng waar ik toen
woonde was het met de bus niet zo ver,
maar toen wij naar Glenmore verhuisden
was het maar tien minuten lopen!
De eerste onderwijskrachten waren het
echtpaar Parijs (Pari). Er werden toen
maar twee lokalen gebruikt vanwege het
minieme aantal kinderen. De eerste,
tweede en derde klas deed mevrouw
Parijs, de vierde, vijfde, zesde en zeven
de klas deed meneer Parijs.
Het was een fijn echtpaar en rechtstreeks
aangetrokken uit Nederland. Hij, een
lange magere man met kort rood haar en
sproeten, en zij een gezellig dikkertje.
Met de toename van leerlingen kwam het
eerst mejuffrouw Van de Hart bij ons. Die
kreeg toen de derde klas, en daarna
kwam meneer Agtmaal, ik denk voor de
vierde klas. Het laatst kwam meneer Van
Rossum du Chatel zich aandienen. Hij
was in tegenstelling tot meneer Parijs een
donkerharige man, maar ook lang en dat
kwam goed uit, want ons favoriete spel
was 'casti'. Dan was het tossen, wie bij
wie kwam en je was dolgelukkig als je
meneer Parijs als voorman had! Die kon
namelijk de bal geweldig hard raken en
die verdween dan steevast in de tegallan
van de sekolla (conciërge), ledereen zoe
ken natuurlijk terwijl de spelende partij
maar doorliep! Dan was het 1-0, 2-0, 3-0,
4-0 enz.
Wat hadden wij een lol! Dan ging de bel
van vijf vóór en iedereen rende hijgend
en zwetend naar het huisje van de sekol
la om daar uit de gentong met de siwoer
(uitgeholde kleine klapper aan een bam
boestok) te drinken, want onze fles drink
water was meestal al leeg. Wij waren dat
zo gewend, totdat er op een dag een ver
dronken rat in dreef. Toen was het afge
lopen, en had de sekolla eindelijk rust
van ons belhamels.
Zaterdag was ook de fijhste schooldag,
want dan was het zingen uit Kun je nog
zingen, zing dan mee. We zongen uit
volle borst van 'Het bronsgroen eikehout'
en van 'Michiel de Ruyter', al snapten we
er niet veel van! En last but not least het
voorleesuurtje. Dan kon je een speld
horen vallen, want meneer Parijs ver
stond de kunst van het voorlezen. Dan
was het huilen om Remy uit Alleen op de
wereld of lachen om Pietje Bel en Dik
Trom. Zo kabbelde ons schoolleven in
Glenmore rustig voort, totdat we op een
middag overvallen werden door een
geweldige windhoos. Ik herinner mij er
niet veel van, alleen dat we een paar
dagen vrij kregen omdat de ruiten van de
school gesneuveld waren. Omgevallen
vruchtenbomen, daar wisten wij wel raad
mee. Alles verdween in onze magen,
zelfs de palmiet (binnenste van de klap
perboom). Dat laatste was mij niet goed
bekomen, want ik ben nog nooit zo ziek
geweest. Ik heb uren lang overgegeven,
wat onze lieve buurvrouw tante Lien
Schultz deed mopperen: 'Déórom, niet zo
rakoes!'
Dat was dan het enige ongemak dat ik
ooit in Glenmore had ondervonden, want
het was en bleef een fijne plek om te
wonen. We waren allemaal erg roekoen
(saamhorig) met elkaar. Niet vóór te stel
len, zonder tv, radio of telefoon. Geen
bioscoop of zwembad, maar een pret dat
we samen hadden. Zaterdag of zondag
naar de Kali Takir om te zwemmen (groot
woord). Het was breed en diep, vol grote
stenen, waar de spoorbrug over liep. De
stroom was niet zo groot, maar het water
was glashelder. We hadden ook geen
notie van badkleding, want iedereen had
alleen zijn hemdje en broekje aan.
Soms kon ik mijn moeder overhalen om
mee te gaan, en die deed dan zoet mee
met djeboer kali. Ze was dan in een
sarong gehuld die ze zedig om haar borst
knoopte.
Al met al was het een fijne onbezorgde
tijd en vermaakten wij ons best ondanks
deze eenvoudige middelen.
Toen werd de school moderner, en gin
gen we toneel spelen. Er werd daarvoor
materiaal uit de stad gehaald (ik dacht
Malang) en het was iedere zaterdag
repeteren. Het eerste toneelstuk was
Sneeuwwitje met Elvira Schultz in de
hoofdrol en mijn broer Robby Hubner was
één van de kabouters. De kleding was
gemaakt (uit zuinigheid) van crêpepapier,
maar daar is men snel van teruggekomen
want mijn broer vloog zowat in de fik toen
hij wat ongelukkig met de brandende
kaars omging.
Daarna speelden we Repelsteeltje met
mij in de hoofdrol en dat ging beter want
de kleding was van stof en heel kundig
gemaakt. En we waren er wat trots op, zo
ook de maakster van al dat moois, de
moeder van Hetty Persijn.
Toen ging de familie Parijs terug naar
Nederland met verlof, want hun zes
tropenjaren zaten er op. We hebben ze al
huilend naar de trein gebracht. En niet
lang daarna verhuisden wij naar Djember
en moest ik afscheid nemen van
Glenmore.
Veel later (na de oorlog) ben ik met mijn
man door Glenmore gereden en heb nog
een glimp van de school gezien. Oh, wat
viel dat tegen, in mijn verbeelding was hij
veel groter. Ja, door kinderogen gezien is
alles altijd veel groter, mooier enz. En
kan ik alleen maar zuchten:
Toen was geluk heel gewoon. O
Op weg naar Kali Takir met mijn broer, mijn moeder en neef Dolf Hemman