*Barry Dawson en John Gillow De tradi
tionele bouwkunst van Indonesië.
Uitgeverij Thoth, Bussum. 191 pag -
gebonden - Prijs 79,50
O
Adathuis in Kabanjahe, Karo-Batak. (foto: R.S. Wassing)
opgesteld, die een bruidspaar voorstel
len, de loro blonyo. Zij zijn de goddelijke
beschermers van de dalem met zijn
bewoners en hun heilige erfstukken, de
pusaka. Het is niet moeilijk, in deze sym
boliek het oud-Indonesische wereldbeeld
te herkennen. De pendopo heeft in de
vorstelijke kratons van Surakarta en
Yogyakarta zijn hoogste graad van vol
maaktheid bereikt, respectievelijk in de
sasana sawaka en de bangsal kencana
van de susuhunan en de sultan.
Ook hier wordt het binnenhuis afge
schermd door een krobongan, de heilige
plek, waarachter de kostbare rijkssie
raden als heilige erfstukken worden
bewaard. Ook hier leeft, ondanks eeuwen
van hindoe-javaanse en islamitische
invloed, nog het idee voort van het huis
van oorsprong - kraton -, als middelpunt
van het heelal, met als aardse vertegen
woordiger de met kosmische kracht begif
tigde god-koning. In andere vorm is ook
op het hindoeïstische Bali de oud-
Indonesische kern terug te vinden. Het
Balische huis, gewoonlijk jero genoemd,
bestaat uit een ommuurd erf, waarop in
een door de windstreken en bergen
bepaalde volgorde een aantal open pavil
joens staat opgesteld, de inmiddels ver
trouwde balé's, ieder met zijn eigen func
tie. Na de huistempel is het belangrijkste
gebouw de umah metèn, dat helemaal
achterin, midden op het erf staat. Het
heeft een verhoogde stenen vloer en is
het enige ommuurde, gesloten gebouw
met een middendeur, die toegang geeft
tot een linker- en rechtervertrek met
slaapplaatsen. Het is uitsluitend bestemd
voor het ouderpaar, dat als verwekkers
van nieuw leven als stichters en bescher
mers van het gezin wordt gezien. Hierin
worden ook de heilige familiekost
baarheden bewaard, onttrokken aan de
nieuwsgierige blik van buitenstaanders.
Het is geen toeval meer, dat juist dit
gebouw met de oud-Indonesische naam
umah wordt aangeduid.
De balè, die op Bali tal van toepassingen
kent, heeft zijn technisch hoogtepunt
bereikt in de wantitan, de hanenvechthal
met zijn monumentale piramidedak, dat
soms in drie geledingen is opgebouwd.
Bekend is de wantilan van Mengwi, vlak
buiten het tempelterrein van de Pura
Taman Ayun. Dit grote piramidedak -
aangepast aan regionale bouwstijlen -,
vinden we over de hele archipel ver
spreid. Ook dit is een gemeenschappelijk
oud erfgoed, gezien het feit, dat mos
keeën in streken waar de islam zich al
vroeg manifesteerde, grote, al dan niet
gelede piramidedaken hadden. Voor
beelden van dergelijke zeer oude, vaak
heilige moskeeën zijn er gelukkig nog in
Aceh, Minangkabau, Palembang, Banten,
Indramayu, Demak, Solo, Yogya, Ternate
enz.
Ook aan dit facet van de traditionele
bouwkunst van Indonesië zou mijns
inziens meer aandacht besteed kunnen
worden.
Dat Indonesië zelf in de moderne tijd de
waarde van deze kostbare erfenis hoog
inschat, bewijst wel het fraaie openlucht
museum Taman Mini ten zuiden van
Jakarta. In een uitgestrekt park zijn hier
alle nog bestaande vormen van traditio
nele huizen per provincie bijeengebracht.
Naast getrouwe replica kan men er ook
originele rumah adat bewonderen, die
vanuit hun eigen streek hierheen werden
overgeplant. Zeer aan te bevelen om de
grote verscheidenheid aan vormen op
één plek tegelijk te kunnen bekijken.
Na deze aanvullende informatie tenslotte
nog enige opmerkingen over de vertaalde
tekst.
Hierin staan slordige drukfouten en enke
le onjuistheden, die, hoe klein ook, storen
en in een volgende druk verbeterd moe
ten worden. Een beetje meer achter
grondkennis over Indonesië in het alge
meen en wat meer gebruik van gangbare
Indonesische woorden zouden de tekst
minder afstandelijk gemaakt hebben,
zeker voor lezers, die wel vertrouwd zijn
met Indonesische zaken. Ter verduidelij
king een korte opsomming: blz. 18, tong-
konan wordt hier foutief een rijstschuur
genoemd. Blz. 20, teak=jati; suiker-
palm=arènpalm, kawung (niet kabong) is
ook juist, maar Sundanees. De zwarte
vezel, ijuk of duk is geen taai omhulsel
van de stam, maar bevindt zich in de
oksel van de bladscheden. Blz. 21-24,
toevoegen: gaba-gaba=hoofdnerf van het
sagopalmblad voorwanden (Molukken,
Irian Jaya); gedèk, bilik: gevlochten
bamboewand; sirap: dakspanen van ijzer
hout. Blz. 29, de tekening staat
ondersteboven. Blz. 34, rumah
lima=rumah limas. Blz. 77 bij de tekening:
wat is precies een helmbos? Blz. 85,
i.p.v. trommeltoren beter kulkultoren of
klokkestoel, de kulkul is een houten
spleettrom. Blz. 86, de kurèn is niet
zozeer het huis als wel de groep van
bewoners, die samen één huishouden
vormen. Blz. 87, natah=natar; balé dan-
ging=balé gede of balé agung. Blz. 105,
melaspas=melaspasin. Blz. 109, 149,
Kalumpang=Galumpang. Blz. 138, tre-
pang=tripang, geen zeeslak maar zee
komkommer. Blz. 150, Los Palos niet: ver
ten oosten van Timor, maar: in Oost-
Timor. Blz. 182, de dakversiering: kora,
van het Tanimbarese huis is niet afgeleid
van buffelhoorns maar van de
voorstevenversiering van een prauw.
Sommige bijschriften bij de foto's verto
nen ook storende fouten. Foto 74, het
dak is van ijuk.
Foto 106, Talkalar=Takalar. Blz. 160,
Bawaja=Bajawa. Foto 177, 179, 183,
Sumatra=Sumba.
Woordenlijst: mamudi=mamuli;
Mangarai=Manggarai; pringgitan: plaats
waar het schimmenspel wordt opgevoerd;
singa: mythisch fabeldier afgeleid van het
sanskrietwoord voor leeuw.
Register: Ambarta=Ambarita;
Jogjakarta=Yogyakarta;
Makassarese=Makassaars. Andere foute
spellingen werden reeds in de tekst
gesignaleerd.
22