O Sari sloeg haar ogen neer en zei: 'Van een prins, voor mij.' 'Wat voor een prins? Hoe ziet hij er uit? Is hij sterk en machtig, als ik?, had Suian brutaal geschreeuwd. 'Dat weet ik niet', had ze geantwoord. 'Ik heb hem niet gezien, maar ik denk dat hij mooi is, lief en sterk en...' Suians' bulderende lach had haar doen zwijgen, maar haar hart klopte onrustig, als nooit tevoren. Tain was tevreden. De vangst was goed geweest. Zijn offer had de Godin van de zee blijkbaar gunstig gestemd. Op weg naar de haven zag hij in de verte een kleurige stoet voorbijtrekken. Het scheen hoog bezoek te zijn. Hij had horen vertel len dat de dochter van de sultan met haar gevolg hier ieder jaar kwam. In de week voor het begin van de Ramadan. Ze moest heel mooi zijn. Precies als de prin ses uitzijn dromen. Maar ja... Een jaar ging voorbij en Sari bereidde zich weer voor op haar uitstapje. De orchideeën van vorig jaar had ze gedroogd. Een wit porseleinen schaaltje hield de vaal verkleurde blaadjes trots omhoog, als een triomf. Het briefje droeg ze in een zijden zakje om haar hals. Teder beroerden haar vingertoppen de blaadjes. Misschien, dacht ze. Misschien. De sultan was ongerust. Zijn dochter werd steeds meer vrouw, maar haar stemming was ook veranderd. Ze was afwezig, soms treurig. De lijfarts had hem echter verzekerd dat de zeelucht haar goed zou doen. Tain had de orchideeën zorgvuldig gese lecteerd. Met de netten over zijn schou der was hij naar de jonk gelopen. De schimpscheuten van de vissers hoorde hij niet. Vandaag was een belangrijke dag. Zijn vingers vlochten behendig. De bloemenkroon was nog mooier dan vorig jaar. Misschien moest hij er dit jaar maar weer een gedicht bij doen, de Godin van de zee was hem immers dankbaar geweest. Hij ging op het dek liggen om na te denken. Het zachte deinen maakte zijn ogen zwaar en hij viel in slaap. Een knetterende donderslag deed hem wreed ontwaken. Lichtflitsen schoten als reuze vuurpijlen door de inktzwarte lucht. De hemel had haar vuurwerk ontstoken. Hij nam de bloemenkroon en zette hem overboord in de hoop de onstuimige Godin tot kalmte te kunnen manen. Maar ze wilde meer. Ze wilde Tain in haar armen sluiten. Hij sloeg overboord en ver zwolg in haar overweldigende liefde. In de verte zag Tain zijn boot dansen op de toppen van haar kruin. Het olielampje in de mast leek hevig nee te schudden voordat het losraakte en de jonk in lich terlaaie zette. Dat was het laatste dat Tain zag voor hij binnendrong in het diep ste van zijn geliefde. Een gouden jonk. Sari voelde zich niet lekker. Al een paar dagen had ze rusteloos op en neer gelo pen langs de kustlijn. Het leek alsof ze zocht, verwachtte, maar niemand wist wat. De natte moesson verspreidde een klamme kilte, maar het deerde Sari niet. Ze wilde hier zijn. Ondanks de regen. De raadgevingen van haar chaperonnes sloeg ze in de wind. Toen ze op de vierde dag van haar verblijf opnieuw naar het strand liep, werd haar geduld beloond. De wind was gaan liggen en de kalme zee had Tains orchideeënkroon op het ongerepte zand gelegd. Sari knielde bij de bloemen neer en huilde. Met trillende vingers zocht ze tussen de blaadjes. Misschien had hij weer een brief achter gelaten. Maar nee. Zijn teken was dit keer anoniem. Ze nam de bloemen mee en vertrok nog dezelfde dag terug naar huis. Suian schrok toen hij Sari zag. Een botte grap over de vermeende liefdesprins had hij nog net in kunnen slikken. Sari was ziek. De lijfarts stond machte loos. Haar toestand werd alsmaar slech ter. Suian waakte dag en nacht bij haar. Hij depte haar klamme, bleke huid en streelde zacht over haar sluike haar, hopend dat ze haar ogen weer zou ope nen. Hij was even ingedommeld toen hij zacht zijn naam hoorde. 'Suian'. Hij schrok op. Sari wees naar het zijden zakje dat ze om haar hals droeg. 'Je moet me beloven, elk jaar, op deze dag. Bloemen. Voor alle geliefden.' Toen zweeg haar mond voor eeuwig. De blonde zeeman had zijn ogen uitgeke ken. Zijn eerste grote reis naar het verre oosten. Rare jongens, die Maleiers, maar ook verrassend. Op 14 februari had hij 's morgens voor verschillende hutjes bloemen zien liggen. Gevlochten in kronen, drijvend in schalen of zelfs in fraaie porseleinen vazen. 'Waar is dat voor?', had hij gevraagd aan een oude visser. 'Orders van de nieuwe sultan,' had de man geantwoord. '14 Februari, de sterfdag van zijn zus, heet voortaan Valen Taindag, genoemd naar haar onbekende liefde. Elk jaar geven geliefden elkaar op deze dag bloe men. Zonder afzender.' 'Wat mooi,' zei de zeeman en dacht aan zijn geliefde, 'Valen Taindag'. 32

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1995 | | pagina 32