April 1946: vrede N- Wiborg-J enssen (vervolg van bladzijde 23 Bericht uit Kailolo O O Door't raampje van de Dakota zag ik Indië onder mij voorbij glijden. Heel lang zaam, alsof het me in staat wilde stellen haar machtig landschap tot in ieder detail in me op te nemen. Nog maar enkele dagen geleden had ik met mijn blikken pannetje in de rij gestaan om wat rijst en waterige sajoer in ontvangst te nemen, terwijl in de verte mitrailleurschoten klonken. Nu en dan kwam het geluid angstwekkend dichtbij, maar het troepje gelaten wachtende men sen reageerde nauwelijks, eten was belangrijker. Meer dan twee jaar lang immers, was dat het enige geweest dat ons interesseerde. De bevrijding was een grote desillusie geworden; we waren dan wel van de Japanners bevrijd, maar de poorten waren bijna even snel weer gesloten als ze geopend waren en na acht maanden zaten we nog steeds achter kawat. Van Banjoe Biroe waren mijn moeder en ik in Tjimahi kamp 4 terecht gekomen, dat bijna dagelijks door de extremisten onder vuur genomen werd. Aan verse groenten, fruit en eieren viel niet meer te komen, laat staan vlees of vis. Vijf maanden heb ben wij daar nog gezeten totdat plotseling de oproep van mijn vader kwam. Onder zwaar bewapend geleide werden Mam en ik naar het vliegveld Andir gebracht. Nog vijf dagen verbleven we daar in een barak tot de omgeving van extremisten gezui verd was; en nu vlogen we dan naar Australië als naar het Beloofde Land. Dit was onze tweede vliegdag en onder Ik werk dan de verzamelde gegevens uit en maak gebruik van de voortreffelijke bibliotheek die Bisschop Sol (van Nederlandse afkomst) daar heeft opge bouwd. Ik drink dagelijks koffie met hem. Ik ontmoet hier soms mensen die ik in Nederland nooit zou tegenkomen. Zoals burgemeester Peper van Rotterdam met mevrouw Kroes. Soms zie ik een minister en andere belangrijke bezoekers van het eiland. Soms is dat leuk maar soms is het ook een hele opgave, maar dat weet ik al van mijn vorige periode hier op Ambon. ons gleed het eiland Flores voorbij. Omzoomd door witgele stranden lag een uitgestrekte bergketen in schakeringen van grijs en groen, afgewisseld door diep blauwe schaduwen te blakeren in het zonlicht en zó helder was het dat we de golfslag van de zee langs het strand kon den volgen. Geheimzinnig groen sche merden koraalriffen diep onder de kristal len oppervlakte van het water. Dit was Indië in al haar grootse schoonheid. Met een schok kwam ik tot het besef dat ik mijn geboorteland wellicht nooit terug zou zien en dit laatste beeld grifte zich voorgoed in mijn hart. Na een kort verblijf in Brisbane landden we enkele dagen later op het vliegveld bij Melbourne. Op het blijde en emotionele weerzien met mijn vader, wiens gezicht nog duidelijk de sporen van ontbering droeg, volgde een busrit door de stad. Kleurige mensen, kleurige auto's. Geen vaalbleke gezichten meer en geen leger groen. Mensen gewoon verspreid op straat en niet bij honderden samengeklit in kampen. Rood, oranje, geel flitsten taxi's door het verkeer, geen spoortje camouflage te bekennen. Wat was dat? Onze autobus stopte voor een groot en helder verlicht hotel. Moesten we daarin? Ja, mijn vader had met veel moeite, want de woningnood in het naoorlogse Melbourne was groot, voor een paar dagen een kamer voor ons kunnen bespreken. Hijzelf woonde in een tehuis voor marinemensen want hij was nog niet gedemobiliseerd. Daarna zouden we onze intrek nemen in een eenvoudig pen sion, tot we naar Holland konden. Daar Ik ben al een paar keer op de lokale tele visie geweest om vanuit het veld iets over de vogel (die ook wel Maleo wordt genoemd) te vertellen. De gouverneur heeft mij uitgenodigd om bij hem thuis eens thee te komen drinken. Hij woont in een groot en imposant huis. De gouver neur komt zelf van het eiland Haruku en is er trots op dat zijn eiland zo in het nieuws komt en wat belangstelling krijgt. Deze betrekkingen zijn goed voor mijn project. Maar soms kom je toch ook onderlinge wedijver tegen en jaloezie en dat niet in de laatste plaats vanuit Nederland. Ik moet daarvoor erg oppas sen. stond ik in mijn kaki kampkleren. Mijn laatste paar klossen van schoenen, in kamp Tjimahi verzoold met de zolen van heiholaarzen, zakten weg in het zachte tapijt van de grote ontvangsthal van het hotel. Mijn moeder kon de situatie iets beter aan. Tijdens de stop-over in Brisbane had ze een mantel kunnen kopen die haar schamele kleding ver borg. Een piccolootje in felrood uniform kwam aangesneld en laadde met duidelijke afkeer op zijn gezicht onze bagage, bestaande uit een koffer waarvan de slo ten het allang begeven hadden en een oude gelapte bruine met paars koord dichtgebonden waszak, op zijn karretje en reed dat met opgetrokken neus de lift in. Mam en ik volgden aarzelend. We werden heimelijk nagekeken door deftige gasten, die in diepe fauteuils hun after- dinner sigaret zaten te roken. In onze hotelkamer lagen vrachten bloe men verpakt in cellofaan op ons te wach ten, een welkomstgroet van mijn vader en zijn beste vriend. Op bed uitgespreid lagen kleren, die mijn vader gekocht en gedeeltelijk van vriendelijke Australiërs voor ons gekregen had. Verwezen en met een glimlach, die inmiddels op ons gezicht was vastgeroest, aanvaardden mijn moeder en ik al dat schoons. Weelde en nog eens weelde omgaf ons, zo had de vrede er in onze stoutste dro men niet uitgezien. In de aangrenzende badkamer glansde een zachtroze bad. Maar...hoe ondankbaar dit ook klinken moge, we waren te beduusd om blij te zijn, het was alles te overweldigend. Totdat 's avonds in bed de humor van de situatie tot ons doordrong en we ons sniklachend herinnerden hoe de ver waande kleine piccolo minachtend onze barang de lift ingereden had. De span ning was gebroken en behaaglijk nestel den we ons onder de zachte dekens. Het was eindelijk vrede. Mijn leven in de desa speelt zich voorna melijk af in of rond de moskee. Ik zal echt geen moslim worden, maar ben er wel heel wat vooroordelen over kwijt geraakt. De zusters op Ambon zorgen wel voor wat tegenwicht als ik daar ben. De foto op bladzijde 3 heb ik gemaakt in mijn zeer kinderrijke dorp. Ik ben erg blij dit onderzoek dankzij steun uit Nederland te kunnen doen. Dit is beter dan in Rotterdam achter het raam te gaan zitten kniezen. Het is wellicht in het voordeel van het zeldzame Molukse Grootpoothoen en van de bevolking van de desa Kailolo. Wat willen we nog meer. 39

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1995 | | pagina 39