INDISCHE JAREN MALANG, 1944 (DEEL 5) door F. W. Kaptijn Kampleven Blijkbaar mocht de trein overdag niet rij den. Uren en uren stonden ze in de bran dende zon stil op een dood spoor. Kroja, wist iemand. Het werd ondragelijk heet, zelfs aan het raam. 'Tarzan' ver zocht 'zijn' jongens om af en toe plaats te maken voor de oudere mensen die op de middenbank zaten zodat die ook wat fris se lucht konden inademen. Enkelen van hen waren meer dood dan levend, ze lagen te ijlen. In het donker rolden ze weer verder. Het werd koeler en niet alleen door de avond lucht. Ze reden de bergen in. Bandoeng zeker? Tegen het ochtendglo ren stopten ze. Het was 4 februari 1944, de derde dag. 'Uitstappen, uitstappen!' werd er geroe pen. Dat kon niet snel genoeg gebeuren. Huiverend stonden ze op het perron van een klein stationnetje. 'TJIMAHI' lazen ze verbaasd. Wat moesten ze nu in zo'n klein pest- plaatsje doen? 'Tjimahi is de grootste garnizoensplaats van heel Indië', wist Rinus die er vroeger nog niet eens zo slecht uitgezien. Ze waren jong, zestien, zeventien jaar oud en zorgen om een gezin hadden ze niet; al dacht Fred wel na over hoe het met Christien zou gaan en waar z'n vader ergens uithing. Over het algemeen waren ze in hun doen en laten vrijer dan in de tijd dat ze nog thuis waren, hoewel dat natuurlijk een vreemd begrip is wanneer die vrijheid achter prikkeldraad wordt beleefd. Belangrijk was het gevoel om opgenomen te zijn in de wereld van de gevaarlijke groep mannen die een bedreiging voor de bezetter vormden, ze hoorden er nu echt bij. Er was wel enig toezicht op hun doen en laten maar dat betrof meer de mate waar in hun gedrag gevaar kon opleveren voor de overige kampbewoners. En dat kon den zowel kwajongensstreken zijn als vergeten een bad te nemen of een zwij nenstal van hun slaapplaats maken. Ze ervoeren dat ook als de gewoonste zaak van de wereld en volgden bijvoorbeeld de orders van hun Tarzan zonder mankeren op. Al enigszins anders lag dit met oude ren waar ze niet echt mee te maken had den en die ze ook niet hoog aansloegen. Daar vielen hoofdzakelijk de echte kan toormensen onder, pennenlikkers zoge zegd. Deze op hun beurt hadden weer niet zoveel op met de jongelui. Beter ging het met planters, zeelieden, paardehandelaren en ambachtslieden had gewoond. Zijn vader was sergeant-majoor bij het KNIL en hij kon het weten. 'Eén en al kazernes hier.' Nou, dat zouden ze merken. Het kampleven was uitzichtloos. Nieuws van buiten kwam er niet. Geruchten waren er des te meer. Voor Fred en z'n leeftijdgenoten had het er in het begin zoals bakkers en slagers. Verder hadden ze een uitgesproken achting voor licha melijke kracht, dat sprak hen aan en bovendien waren er niet de mogelijkhe den van beklag zoals die in de vooroor logse maatschappij had bestaan. Je kon toch zeker niet naar de Japanse wacht aan de poort lopen om je beklag te doen wanneer je door eigen schuld een dreun had gekregen van iemand. Of de inland se politieagenten te hulp roepen? Dan zou je meteen doodgezwegen worden door iedereen. Het omgekeerde kon je eigenlijk ook niet maken, dat wil zeggen een ouder per soon een klap geven of zo. Een grote bek was wat anders. Fred had zijn bed haaks naast de toe gangsdeur naar de vleugel van de eigen lijke officiersverblijven gezet. De achter kant van zijn slaapplaats had-ie met een tikar-matje afgeschermd en op de dubbe le openslaande deur een keurig briefje geplakt met 'Verzoeke deze deuren te sluiten'. Nu hadden de mannen die in deze vleu gel waren ondergebracht weinig op de slaapzaal van de jongens te zoeken. Alleen tijdens het eten halen kwamen zij daar met hun borden en pannetjes door die deur. En dan nog alleen als het regende. Als het goed weer was werd het eten uitgeschept op een grote tafel die buiten stond. De meesten liepen daarna net zo makkelijk de grote toegangsdeur uit naar buiten en zo terug naar hun kamer. Een paar heren deden dit echter niet en liepen zo langs Freds bed, door de deur naar hun galerij. Dat ergerde hem, al probeerde hij dat niet te laten merken. Als ze dan ook nog de deur niet achter zich sloten werd hij echt boos. Meestal riep hij dan luid: 'Deur slui ten!', waarop de meesten op hun schre den terugkeerden en gehoor gaven aan dit verzoek. Er waren een of twee van deze buren die zijn geroep aan hun laars lapten. Fred liet het een paar keer over zijn kant gaan tot het hem werkelijk te gortig werd. Met een paar gloeiende g.v.d.'s riep hij de man achterna dat-ie god hier en daar die verdomde deur nou eens achter z'n vuile rotkont moest slui ten anders zou hij hem wel eens op z'n gore sodemieter slaan. De man liet van schrik bijna z'n etenspan- netje vallen en haastte zich om de deur goed te sluiten. Zo, dat hielp dus. Fred had echter niet op Tarzan gerekend. Die had 't gehoord. Hij was het helemaal niet met Fred eens en wilde onder geen beding dat een van zijn jongens zo tekeer ging tegen iemand die zoveel jaar ouder was! Ja, maar, Fred protesteerde met een rood hoofd dat-ie het al zo vaak net jes gevraagd had... 'Dat doe je voortaan maar wel. En nu gaan we samen naar die meneer toe en jij biedt netjes je verontschuldigingen aan. Zeg maar dat dat je een beetje panas was, ja!' Nog steeds glimlachend pakte hij Freds bovenarm in een ijzeren greep en gedwee ging Fred de voor hem onaange name taak vervullen. Later klopte Tarzan hem op zijn schouder en sprak op zijn oude vertrouwde toon tegen hem. Fraterschool Malang aan de Tjelaket 11

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1995 | | pagina 11