m
r
verukking worden gebracht door een
blauwe kleur die geheel nieuw lijkt.
Dan drinken we koffie in de salon, maar
deze vreugde duurt niet verbijsterend
lang, want de zee doet zijn invloed op
onze maag langzaam maar zeker gelden
en ietwat haastig zoeken we onze hut op,
waar het na eenig geharrewar gelukt om
op beteren voet met gemelde maag te
geraken, zoodat de moogelijkheid schijnt
te bestaan dat we kunnen gaan slapen.
Inderdaad, het valt mee en na korte tijd
kunnen we nog slechts droomen van zee
ziekte.
Toen we wakker werden scheen de zee
wat woeliger dan de vorige dagen en
onder het genot van een heerlijk schom
melende beweging voeren we op een niet
grooten afstand langs de Italiaansche
kust.
Magen zijn nu eenmaal vervelende din
gen. Sommige menschen kan je nog
eens te vrind houden door ze nu en dan
wat toe te stoppen; zoodat wij dit ook pro
beerden met onze maag, maar neen
Sinjeur was zoo gebelgd dat hij niets
wilde aanpakken en alles keurig terug
bezorgde. Gevolg was dat hij ijskoud op
water en brood gezet werd wat een bui
tengewoon goed middel bleek te zijn en
ons aardig opkikkerde.
Nog bleven we rustig in onze hut, maar
toen wij een dag later, in alle vroegte de
patrijspoort openden en we mooi weer en
een kalme zee zagen, waren we gauw
buiten; te meer daar we de kust naderden
want we voeren door de straat van
Messina. Een wandeling langs het dek
verzoende ons weer helemaal met de
toestand van de vorige dag en we kon
den er zelfs alweer om lachen. Geen
wonder dat we opgeruimd waren: een
helder blauwe, door kleine golfjes gerim
pelde zee tegen de zomerblauwe hemel.
Alles klaar, alles helder en vroolijk.
Messina ligt vol verwachting als in een wit
feestkleed aan den voet van het geberg
te.
Steeds meer nadert het land van beide
zijden en we kunnen nu op Sicilië aan de
andere kant de bergrug onderscheiden
en al heel gauw ontdekken we de Etna
die zijn top trots in het blauw verheft, ver
boven de zee waaruit hij gegroeid schijnt,
en die zijn spiegelbeeld in den blauwen
zeespiegel getrouw terug geeft. Nog lang
houden we Italië in 't gezicht, maar ten
slotte worden de omtrekken steeds
vager, en we zien niets meer dan lucht en
water. Het merkwaardige bij een zeereis
is, dat de zee je nooit verveelt. Steeds
kun je tijden naar de golven kijken,
steeds zie je het weer nieuw.
Het schijnt dat er meer wind komt, de gol
ven worden hooger, het schip begint wat
meer te stampen. Daar komen ze aanrol
len, in omstuige vaart botsen ze tegen de
Winkelstraat
in Port Said
(Foto: R.L. Mellema)
boot aan die ze met alle kracht terug
schijnt te werpen, maar dat toch slechts
ten dele kan want als een notedop wordt
hij door hen opgetild om iets verder met
een zekere kalme waardigheid weer
neergeploft te worden.
Dan de strijd tusschen de teruggeworpen
golven en de nieuw aankomende, hoog
vliegen ze tegen elkander op. Aan alle zij
den verstuift het water, omhoog en aan
weerzijden, tot kleine druppeltjes. Mooi
wanneer de zon deze bestraalt en ons de
regenboog te zien geeft met zijn kleuren-
overgangen.
Zoo gaan onze dagen. Wij hebben veel te
zien en veel om te bedenken, zoo dat we
slechts weinig genieten van alle
amusementen op het schip; en het strijkje
heeft tot nu toe in ons geen aandachtige
toehoorders.
Alleen de eetzaal heeft trouwe klanten
aan ons die zijn naam eer aandoen. En
werkelijk de proviand aan boord is
overweldigend, zoowel wat de hoeveel
heid als wat de hoedanigheid betreft.
Na enkele dagen zagen we aan bakboord
weer land in 't verschiet, wat volgens
onze veronderstellingen Kreta moest zijn.
Dat bleek juist. De omtrekken van het
bergachtige eiland waren duidelijk te
zien, donker lag het daar in de verte uit
gestrekt. De boot zette koers naar de
Zuid-Oostelijke hoek van de Mid-
dellandsche Zee. Zondags zouden we
volgens de verwachting in Port Said aan
komen. Helaas zouden we van het land
schap en de stad niet veel zien want de
berekende aankomst was 12 uur
's avonds. Terwijl we in de verte lichten
van de stad zagen en Egypte naderden,
stonden we dik in onze jassen naar het
komende Oosten te staren.
Daar heb je de groote draailichten van de
vuurtoren van Port Said, het schijnt dat
we de haven voorbij zullen varen, maar
ineens zien we een kleine stoomboot op
korte afstand naderen, een bootje met
enige mannen erin en wordt uitgezet en
komt aan bakboord langzij te liggen. Van
over de hooge verschansing zien we hoe
een touwladder door onze matrozen
neergelaten wordt en hoe een loods
behendig de gevaarlijke stap doet en
haastig naar boven klautert, en spoedig
zwenken we en varen recht op de haven
aan.
Al beter kunnen we de dingen aan wal
onderscheiden. Het is een genot, weer
land van zoo dichtbij te zien. Op een van
de pieren waar we tusschendoor varen
zien we schraal verlicht door eenige lan
taarns, het groote standbeeld van
Ferdinand de Lesseps, de ontwerper van
het Suezkanaal als een groote silhouet
tegen de donkere hemel. Ongemerkt zijn
we de haven binnengelopen.
Mozes Mina wat een drukte plotseling
rondom ons schip. Een menigte van roei-
booten, motorbooten en andere vreemde
vaartuigjes schieten op de nu weer
zooveel grooter lijkende Colossus af.
(wordt vervolgd)
36