Goenoeng Bohong
De voormalige eigenaren tekenden
bezwaar aan. Het waren toch hun bonen!
Zij wilden ze terug.
Hoongelach van de jongelui. De bonen
waren van de vorige eigenaren geweest
ja. Nou, goed dan, ze waren ook tevre
den wanneer ze de helft terug zouden
krijgen. Ha, ha, zouden ze ook de helft
van het pak slaag genomen hebben als
de zaak was ontdekt? Nee toch zeker?
De sectie-commandant kwam later eens
rustig met de jongens praten. Er waren
een paar zieke en verzwakte mensen op
de zaal en konden ze misschien voor die
mensen wat afstaan?
De jongens waren nog niet zo verhard
dat ze daar nee op konden zeggen. Maar
dan ook alleen voor die paar zwakken, de
rest zouden ze zelf opeten.
De lessen gingen door al kwamen de jon
gens tot de ontdekking dat ze er dood
moe van werden en de stof erg moeilijk
konden onthouden. Voor de leraren viel
het ook niet mee. Ze konden alleen nog
maar uit hun herinnering putten. Toch
verrassend wat daar was blijven hangen.
Vooral bij stuurlui en technici. Ook daar
kwam een eind aan toen de zeelieden
werden afgevoerd, naar Singapore, zo
bleek later.
Wat er nog te lezen was werd verslon
den. Frits las de hele bijbel van voor naar
achter voor de eerste keer. Hij verbaasde
zich over de bloederige gebeurtenissen
die met medewerking van de Heer der
Heerscharen werden voltrokken. Tijdens
zijn katholieke opvoeding waren kennelijk
alleen de minder bloedstollende verhalen
verteld. Lekkere jongens die van dat uit
verkoren volk.
Zeer gewild waren de schaarse tijdschrif
ten met kleurige advertenties, vooral die
waarin etenswaren werden aangeprezen,
zoals in een oude Life waar een rozerode
Premium-ham stond afgebeeld. Wie nog
papier en potlood had besteedde z'n vrije
uurtjes aan het op-of overschrijven van
de heerlijkste bereidingswijzen voor
gerechten die ze na de oorlog zouden
eten.
Frits had belangstelling voor de zeevaart.
Hij ontwierp een klein vrachtschip waar
mee hij in z'n eentje zou kunnen varen.
Of zou het toch makkelijker zijn met een
maat erbij?
Uren schetste hij aan het vaartuig dat wel
een kruising leek tussen het ruimteschip
van Flash Gordon en de onderzeeër van
kapitein Nemo. Behuizing en motor ach
terin en ook de ruime kombuis en vooral
de voorraadkamer. Voor een reis bere
kende hij hoeveel voedsel er nodig zou
zijn. Vooral flink wat bruine bonen en
pekelvlees en veel koffie en suiker. De
zeelieden waren al weg en anderen kon
den hem niet vertellen wat er nog aan zijn
schip mankeerde. Gaven hoogstens een
hooghartige op- of aanmerking. Ze waren
allemaal jongens uit de bergen, kenden
alleen de grote mailboten. Naarmate de
oorlog langer duurde nam het aantal pijn
lijke gebeurtenissen toe. Nog steeds lukte
het Frits en de meeste van zijn vrienden
dekking te zoeken in de massa. Steeds
vaker waren ze getuige van de onfortuin
lijke kampbewoners die dat niet konden.
Daarbij waren talloze gevallen van
bewust gekozen kansen om gepakt te
worden met alle gevolgen van dien.
Iemand die tijdens het lossen van spoor
wagons rijst, suiker of soyabonen jatte en
die buit het kamp in probeerde te smok
kelen wist wat hem te wachten stond. Ter
plaatse een aframmeling of erger nog
mee naar de Kempetai als het legervoor-
raden betrof.
Het beste was nog om suiker ter plaatse
op te eten. Bij ontdekking kreeg dan het
hele corvee weliswaar straf, maar dat
was gedeelde smart...
Veiliger was het om in het kamp zelf van
elkaar of uit de keukens te stelen. Dit
euvel nam hand over hand toe. De hon
ger vervaagde gevoelens van mijn en
dijn. De honger wast ook het dunnne
laagje fatsoen en beschaving af waarmee
sommigen door het leven gegaan waren.
Fred en zijn vrienden hadden waarschijn
lijk het geluk dat ze in de begintijd tussen
betrekkelijk hoogstaande mensen hadden
doorgebracht. Hoewel die niet overvloei
den van moed waren het toch wel man
nen geweest waar de jongens nog een
beetje tegenop hadden gekeken. Nu
moesten ze er zelf voor zorgen niet af te
glijden naar het peil van de arme stakkers
die zich lieten gaan.
Zoals de groep zeelieden hen had voor
gedaan, hielden ze hun verblijf en hun
kleren en vooral hun lichamen zo schoon
mogelijk.
Gelukkig was er geen echt gebrek aan
water al moesten ze er wel eens ver voor
lopen. Ook al hadden ze nog lang hun
eigen dokters en zelfs tandartsen. Alleen
vervelend dat die laatsten geen verdoving
meer konden geven. Medicijnen waren er
ook niet ruimschoots voor handen maar
de geneesheren verrichtten wonderen
met het beetje dat ze hadden en wat ze
zelf bedachten.
Het draaide allemaal om het tekort aan
eiwit en vitaminen. Hoewel Fred en zijn
vrienden, voor zover hij wist nooit hond of
kat, laat staan muis of rat hadden gege
ten, bleek dit voor velen toch de redding
te zijn. Voor de zieken werd er bouillon
van getrokken.
De hond van 'Fighting Mieck' verdween
tot grote woede van deze bokser. En
zelfs een konijn van de Japanse com
mandant was op een ochtend spoorloos.
Dat leverde weer een algemene huiszoe
king op wat natuurlijk erg vervelend was
en waarbij Jan de Mepper, de Koreaanse
sergeant, zich weer eens kon uitleven.
Frits verloor nog een weddenschap over
de Amerikanen die voor 31 mei 1945 toch
wel in de lucht te zien zouden zijn
geweest. Hij bleef onwankelbaar in zijn
geloof op een spoedige overwinning. Het
kostte hem weer een kaalgeknipt hoofd.
Fred kwam in een ander corvee terecht,
het Goenoeng Bohong-corvee. Dat
bestond uit het verwijderen van blik en
glas uit de plaatselijke vuilnisbelt. Daarna
werd met patjols de troep zo goed en zo
kwaad als het ging verspreid en onder de
grond gewerkt. Dit zou een vruchtbare
voedingsbodem zijn om iets extra's voor
het kamp op te verbouwen. Het hoofdge
was bestond uit de zoete aardappel of
oebi. Volgens deskundigen bevatte voor
al het blad van dit knolgewas veel eiwit
ten. Fred oogstte dat blad. Wijdbeens
over een oebi-bed staand sneed hij het
loof dat over de grond kroop tot hij een
terreinwagentje vol had. Het was een
dagtaak, 's Middags trokken ze de
wagens terug naar het kamp en leverden
de vracht af bij de groentekeuken. Een
enkele keer viel daar wat te halen, meest
al niets. Ze waagden zich ook aan rauwe
oebi waar ze buikpijn van kregen. Het
lukte Fred en Janus op een dag om uit de
veldkeuken een leeg petroleumblikje mee
naar het land te nemen. Janus had een
kuil ontdekt en een beetje hout verza
meld. Ze werkten die dag ver van de hut
van de toezichthoudende Heiho's. Fred
haalde water uit een slootje en Janus
kreeg het hout in de brand. Ze kookten
wel drie kilo knollen en aten die achter
elkaar op. Fred streek vergenoegd over
zijn buik en ging weer aan de arbeid. Het
gevoel van voldaanheid zakte snel weg.
Na een uurtje had-ie alweer honger. Ze
kregen geen kans meer om nog zo'n
feest aan te richten. Een Heiho had het
zwartgeblakerde blikje gevonden en weer
teruggebracht naar de veldkeuken. Nee,
het Bohong-corvee deed zijn naam eer
aan. Bohong betekent in het Maleis
zoiets als 'niet echt' of 'gelogen'. Zo was
de Goenoeng Bohong ook nooit een
echte berg geweest maar een hoge vuil
stortplaats. Het terrein lag op een twintig
minuten lopen in marstempo van het
grote kamp af. Soms had de opzichter
een beetje haast en maande hen tot
spoed. 'Looppas, looppas!', schreeuwde
hij dan vanaf z'n fiets en met rammelende
etenspannetjes aan hun broekriemen
snelden de gevangenen dan over het
landweggetje. Het beroerde was dat ze
allerlei warongs passeerden waar de
kampongbewoners aan het ontbijt zaten.
(wordt vervolgd)
12