POIRRIE'S
PERIKELEN
Allebei op
compiesrapport
13
Boetje durft te zweren dat Oswald inder
tijd de beste Bren-carriërbestuurder was
van heel Zuidoost Azië. Nou kennen we
hier het recht op vrije meningsuiting, maar
een dergelijke bewering moetje natuurlijk
nooit proberen te verkopen aan iemand
die zelf ooit zo'n ding heeft bestuurd. Dan
begeef je je op glad ijs, want iedere ex-
carriërbestuurder zal je kunnen vertellen
dat hij zelf de beste was. Dat is trouwens
ook het geval met piloten, automobilisten,
betjakrijders, prauwvoerders en andere
stuurlieden. Eigenlijk was Boetje bij mij
dus aan het verkeerde adres. Maar zijn
verhaal over Oswald - kortweg Os
genoemd - was te spannend om door
gefundeerde kritiek te worden verknald. Al
was het alleen maar vanwege het slot,
waarin Os zijn eigen Brencarriër-carrière
op spectaculaire wijze schipbreuk deed lij
den.
Badak heette het monster waarvan Os
bestuurder was. Die naam stond in kleine
letters op het schuine pantserkapje boven
het schietgat van wagencommandant kor
poraal Smit, een nogal lijvige persoon.
Tegen diens zin natuurlijk, want Smit wist
maar al te goed dat als hij zijn dikke hoofd
voor of boven dat schietgat vertoonde er
buiten allerlei vergelijkingen werden ge
maakt. In die tijd trokken ze zich nergens
wat van aan. Overigens gingen Smits
tegenwerpingen bij Os het ene oor in en
het andere uit, want Os wist dat Smit
smoorverliefd was op zijn jongere zus
Hilly, dus bleef die hatelijke naam op het
plaatje staan.
Toen Boetje over Ossies stuurmanskwali
teiten vertelde, was het net of hij er zelf bij
was geweest: 'Geen gaatje, hoe klein
ook, of hij ramde Badak er doorheen.
Kuilen noch bulten konden hem tegen
houden, en op moeilijk terrein voelde hij
zich helemaal in zijn element. Alleen aan
rivierovergangen had Os een broertje
dood. Maar dat was ook terecht, want hij
wist als geen ander dat als het boven een
kali fout gaat, je door het gewicht van de
motor achterover in de plomp dondert. En
dan is het wel gebeurd met de koopman.
Die angst had hij trouwens overgehouden
van die ene keer dat hij over een zeer
wankele brug moest. Dat ding hing van
verroeste kawat en vermolmde planken
aan elkaar. En als je tussen die planken
doorkeek, zag je in de diepte een woest
stromende kali met van die geweldige
zwerfkeien. Omdat ze in het leger zo zui
nig zijn, was het dus iedereen eruit en Os
alleen in de eerste versnelling stapvoets
erover. Hij zag zichzelf al op die keien te
pletter vallen en kreunde nog harder dan
de brug.'
Boetje hield een korte pauze om het
hachelijke van de toestand goed tot mij
door te laten dringen, alvorens hij verder
ging: 'Gelukkig donderde dat gammele
geval pas in elkaar toen Os de overkant
had bereikt. Maar toen begon de ellende
pas. Terwijl hij daar in zijn dooie eentje
zat bij te komen, begon in één keer ieder
een op elkaar te paffen. Leek wel Chinees
Nieuwjaar. En Os maar bidden. Het liep
allemaal goed af, maar daarna wilde hij
niets meer van bruggen weten. Of ze
moesten van staal en beton zijn. En
natuurlijk eerst 'kleppen dicht, infanterie
naar voren'. Gelijk had ie. Voor Os zag 't
er in die tijd trouwens rooskleurig uit. Het
hele kader roemde hem om zijn dienst
ijver en vakkundigheid. Zelfs de compies-
commandant had hem eens goedkeurend
op de schouders geklopt en gezegd dat
hij nog wel wat zou worden. Je kent hem
wel, die rooie kapitein die zo lekker uit de
hoek kon komen.'
Boetje had gelijk, ik kende die figuur maar
al te goed. Mij had hij ook een keer een
fraaie toekomstvoorspelling gedaan. Dat
was toen ik vlak voor zijn neus met carriër
en al van de weg af was gegleden en in
stikkedonker moest blijven wachten totdat
de takelwagen er was. Een goeie nacht
waker zou ik worden, riep die rooie toen
hij in zijn Jeep wegreed. Je vraagt je af
hoe hij toen al kon weten dat je jaren later
hele nachten tegen de zandman zou
moeten knokken bij het Bewakingskorps
Koninklijke Landmacht. Maar goed, dat is
een ander verhaal. Boetje pakte de draad
weer op: 'Je weet nooit wat voor je
weggelegd is, daar kwam Os ook achter.
Alles leek te kloppen als een zwerende
vinger, tot die ene rit in 1946. Of 1947, ik
weet niet meer precies. Een eind voor het
voetvolk uit over een dijkje rijdend, stootte
hij plotseling op een tamelijk droge slo-
kan. Er lag alleen wat modder in en de
oevers waren een meter of drie hoog. Een
brug was er niet, die was, zoals in die
dagen gebruikelijk, door de oppositie ge
sloopt. En van het dijkje af gaan kon niet
vanwege de begroeiing. Os en Smit
keken eerst goed om zich heen en klom
men toen uit de wagen om poolshoogte te
nemen. Naast elkaar op hun hurken de
slokan inspecterend, deed Smit meteen
sceptisch, maar de inventieve roerganger
had het gauw bekeken en wuifde alle
bezwaren weg. 'Iets korter, kan wel', zei
hij zelfverzekerd. 'Wat kan wel iets kor
ter?', vroeg Smit verbaasd. Os zei niets,
maar gaf met gebaren aan dat het met de
breedte van de slokan best meeviel.
Vervolgens stond hij op en beende bin
nensmonds tellend naar de achterzijde
van de carriër. Teruggekomen onthulde
hij triomfantelijk dat de slokan iets korter
was dan de wagen. En ook dat de over
kant iets lager lag dan het dijkje waarop
zij stonden. 'Minstens een halve meter.
Genoeg deze. Als jullie met alle barang
naar de overkant gaan, kan wel', oordeel
de hij monter. Smit had het nog niet door,
dus legde Os hem geduldig uit wat zijn
bedoeling was: 'Ik neem gewoon een
aanloop en kom ook daar, met Badak
natuurlijk.' Smit verschoot van kleur, hij
zag de gevolgen van een mislukte sprong
al voor zich in de slokan liggen. En ook
zichzelf als verantwoordelijke figuur op
compiesrapport staan, om behalve het
verlies van zijn gele streep de carriër op
'rekening man' te krijgen. 'Ben je bela
zerd', snauwde hij benauwd, 'we zoeken
een andere weg.' 'Welke?', vroeg Os en
keek demonstratief om zich heen. Vooral
naar het achterliggende terrein, waar het
leger stond te wachten op het teken dat al
dan niet met tegenzin verder opgerukt
kon worden. Omdat inderdaad in geen
velden of wegen een andere weg te
bekennen was, ging Smit uiteindelijk over
stag. Na met veel armgezwaai geseind te
hebben dat alles oké was en alleen maar
even gewacht moest worden, daalden hij,
brenschutter Tambi en waarnemer Kam
pret met hun hele hebben en houden af in
de slokan en modderden naar de overzij.