Naar de Oost in 1923 (deel 2)
O
D
Een reisverslag van
Martha en Jan Willem Roeloffs
nze matrozen hebben haastig
een loopbrug neergelaten die
een steile trap vormt naast het
schip vanaf het promenade
dek tot aan het water. De boot
ligt nu midden in de haven stil, en als
bijen zwermen de Egyptenaren onder
een oorverdoovend lawaai, roepend en
schreeuwend in hun kleine bootjes, op de
neergelaten brug af. Nog heeft het bootje
de brug niet bereikt, of ze springen er al
af, grijpen de leuning en rennen naar
boven, hevig zwaaiend met de armen en
steeds roepend. Het krioelt letterlijk op
het water. Opeens groote ruzie, waarbij
eenige mannetjes overboord vallen. Een
handig motorbootje schijnt de havenpoli
tie te dragen en het verkeer gaat nu wat
geregelder.
Intusschen zien we ons op de boot al
heel gauw omringd door de Oosterlingen
in hun fraaie kleren, het maakt alles een
vreemde indruk, alsof we plotseling in
een andere wereld geraakt zijn, maar in
de haven is het nog interessant genoeg
om er langer naar te kijken. In de verte
nadert iets byzonder geheimzinnigs op
het water. Een groote zwarte vlek lijkt het,
fantastisch verlicht door vele flam
bouwen. Daar tusschen zien we ontelba
re gedaanten erg druk en bedrijvig in de
weer terwijl een en ander gepaard gaat
met een zeer eentonig sleepend gezang.
Een vreemde gewaarwording bij al dit
nieuws komt over ons. Is het alles wezen
lijk waar? Nader en nader komt het
geluid. Ter weerszijden van ons schip
komen vijf van die groote vletten te liggen
vol met kolen. Bij het licht der fakkels
kunnen we nu beter de honderden man
nen onderscheiden die als mieren druk
op de vletten bezig zijn met het overla
den. Om tegelijk een zware balk te vertil
len zeggen ze een regel uit de Koran op
en op zoo een eigenaardige toon, dat het
ons zingen toescheen.
Intusschen is het promenadedek van het
schip in een markt veranderd. De
Egyptenaren die in groote menigten met
veel pakken aan boord zijn gekomen stal
len hun waren uit en prijzen ze zeer luid
ruchtig aan. Daarbij zijn er toovenaars en
goochelaars die de menschen verstomd
doen staan van hun toeren.
Vermakelijk hoe ze sommige Hollandsche
woorden en namen opgevangen hebben,
tot groot plezier van iedereen. En werke-
Haven van Port Said
lijk 't lijkt of we op een vroolijke kermis
zijn.
Daar komt er weer een op ons clubje af:
'Meneer de Graaf, begint hij en in het
Engelsch verder al lachende met het
idiootste gezicht van de wereld gaat hij
door met zijn toeren.
Een van ons geeft hij een gulden in de
handen. 'Goed dichtknijpen, meneer.
Ziezoo de hand weer open' en tot ons
aller ontsteltenis is de gulden in een vier-
duitenstuk veranderd.
De kerel buldert van plezier, om onze ver
wonderde gezichten, en begint weer
Hollandsch te koeterwalen. Zoo genieten
we nog een tijdje van de drukte en
beweeglijke Egyptenaren in hun lange
jasjes en roode topjes op de zwarte kop
pen.
en volgenden morgen om
zeven uur voeren we het
Suezkanaal in. De stad Port
Said ligt in een helle morgen
zon en haar witte Oostersche
gebouwen verfrisschen het donkergroen
der palmen.
Rondom onze boot is alweer groote druk
te, maar nu trachten ze op andere wijze
aan geld te komen.
En 't is reusachtig zoo behendig als ze
zijn. Je gooit een dubbeltje in het water
en alsof het goud was duiken ze het na
en vinden het ook. Het spel is vrij alge
meen, de duikers verdienen goed geld
dat ze netjes in hun mond als spaarpot
bewaren.
Eenmaal in het Suezkanaal gekomen ben
(Foto: R.L. Mellema)
je er nog niet weer uit, heel langzaam
varen we verder, maar al gauw liggen we
weer stil. De kwestie is, dat geen twee
mailbooten elkaar in het kanaal kunnen
passeren. Dus moet één van beide stil
liggen. Dat wachten gebeurt in plaatselij
ke verbreedingen van het kanaal. Op
gezette afstanden bevinden zich seinpos
ten die het verkeer regelen.
Terweerszijden van het kanaal strekt zich
een groote zandvlakte uit, het geheel
geeft een troosteloozen indruk. Soms
schijnt het karakter van het landschap
wat te zullen veranderen.
We zien een heuvel, waarop een mooie
Khedive-woning is gebouwd. Verschil
lende herinneringen aan de oude
Egyptische geschiedenis, zoo onder
andere een monument door Darius den
Koning van Perzië opgericht.
Onwillekeurig gaan we denken aan deze
tijden van grootheid. De streken waar
door we komen doen ons denken aan de
machtige Farao's en aan de geknechte
Israëlieten. We mijmeren over de gewel
dige dingen die sedert dien tijd gebeurd
zijn.
Wat zijn dat voor dieren daar, ja werkelijk,
kameelen. Aardig om die beesten hier in
hun element te zien.
Het is een eigenaardig gevoel dat je krijgt
bij het reizen door streken en landen die
geheel nieuw voor je zijn.
Je hebt in de boeken en op de school
banken van alles geleerd over zulke lan
den, en je stelt je precies voor hoe de
dingen zullen zijn, maar kom je dan in
35