Naar de Oost in 1923 (slot)
Een reisverslag van
Martha en Jan Willem Roeloffs
n steeds weer worden we
geboeid door het kleurig tafe
reel van de vele Oosterlingen
in hun baadjes van allerlei tin
ten. Dan zijn we weer terug in
het geroezemoes van de Oostersche
stad met al haar bewegelijke menschen
en haar druk doende kooplui op straat.
Maar vriendelijk blijven de menschen
steeds en je kunt Colombo dan ook niet
verlaten zonder een aardig souvenier
meegenomen te hebben.
Tenslotte komen we weer aan de kade.
Maar o wee, de wind is nog heviger
geworden, het water in de haven is in
hevige beroering onder de laag voortja
gende wolken en we zien in de verte de
Prins der Nederlanden rustig liggen te
midden van het woelige water. Waren we
maar aan boord. We zoeken een motor
boot maar vergeefs. We kunnen alleen
met een smal roeibootje naar boord
geroeid worden. Dat experiment lijkt me
echter wat te gevaarlijk, maar toevallig zie
ik een blanke staan tusschen al het brui
ne havenvolk. Hij blijkt een Schot te zijn,
ingenieur bij de havenwerken van
Colombo. Tot onze ontzetting vertelt hij
dat er geen motorbootjes meer uitvaren
omdat het weer te ruw is, maar hij biedt
ons aan om ons met zijn eigen motor
bootje naar boord te brengen. Wat we
natuurlijk graag aannemen. We kunnen
niet anders. Onze Schot wenkt zijn man
netjes en na korten tijd zien we een zeer
klein motorbootje voor de steiger komen.
Met moeite kunnen we er allen in, en
onmiddellijk gaat het met volle kracht de
golven door, maar daar we niet bedekt
zitten krijgen we telkens de volle laag
water over ons heen maar dit is niets, als
we maar goed overkomen want de zee is
zo wild dat we af en toe gedurig een eind
op zij gegooid worden. Reeds duidelijk
zien we de Prins op eenigen afstand lig
gen. Nog even moedig gebleven...maar
wat is dat, opeens een kink in de kabel.
De motor weigert door het vele water dat
er bij gekomen is. Hulpeloos dobberen
we nu rond want hoewel direct het anker
uitgegooid wordt is van tot rust komen
geen sprake. Daar liggen we midden in
de groote haven van Colombo voor
anker, willekeurig heen en weer geslin
gerd, door het geweld van de golven. We
zien hoe de menschen aan boord ons
opgemerkt hebben en hoe we aller
belangstelling hebben, maar gelukkig is
het leed gauw geleden want na eenig
tobben werkt de motor weer en opnieuw
gaat het er op in. Nu naderen we het
schip vlug, we zien de menschen al ver
boven ons op het dek staan, ze roepen
ons toe maar we zijn nog te veel in angst
voor de gevaarlijke stap uit het bootje op
de valreep te stappen om daar aandacht
aan te besteden. Maar we hebben geluk
want ook nu gaat het overstappen als in
een oogwenk en voor we het goed begrij
pen staan we al op de valreep en klim
men we naar boven.
en heerlijk bad en droge klee-
ren vormen een mooie beloo
ning. Zoo gauw als we ver
kleed zijn staan we weer aan
het dek, want we willen het uit
loodsen uit de haven van Colombo niet
verzuimen. Tot onze spijt mogen we niet
uitvaren voordat de storm bedaard is, en
pas 's avonds als we het verlichte
Colombo vanuit de verte zien trekt de
sleepboot ons langzaam tusschen de
vele havenlichten door naar zee en we
zetten de reis voort.
De Indische Oceaan is nu kalm. Nog een
paar dagen genieten we van de zee die
nooit verveelt. Maar veel passagiers heb
ben een andere meening in dit opzicht.
We merken aan hen dan ook dat we het
doel van de reis naderen, maar wij liggen
des middags nog steeds met ons clubje
gezellig op onze dekstoelen. Totdat we
opeens merken dat er iets buitenge
woons gaande is. Alle menschen turen in
één richting, kijkers worden bij massa's
tevoorschijn gehaald. Land in zicht. Indië
is in zicht. Werkelijk ontdekken we nu een
bergachtig eiland. Het is Pulau Parat het
eerste eiland van onze Indische Archipel
dat we ontmoeten. Algemeene vroolijk-
heid aan boord. En wij? Een zeker
beklemd gevoel belet ons om ten volle te
deelen in de vroolijkheid. Wat zal Indië
ons geven en wat zal het van ons nemen.
Diezelfde avond varen we in een dikke
duisternis de baai van Pulau Weh binnen
en na korte tijd ligt ons schip aan de
reede van Sabang.
Natuurlijk gaan we zoo gauw moogelijk
aan wal om in Indië te zijn en we maken
een wandeling door het schemerachtig
verlichte plaatsje. Alles heeft onze
belangstelling. We koopen een klapper,
een cocosnoot, drinken die leeg en dee
len hem gezamenlijk. Het spreekt wel
vanzelf dat we in alle toko's even moeten
neuzen om te weten wat de Chineezen
alzoo verkoopen. En we staan werkelijk
paf. Want alle mogelijke dingen kun je
hier krijgen, dingen waarvan ik beslist
gedacht had datje ze in Indië moeilijk,
duur of in 't geheel niet zou kunnen krij
gen.
Daar Sabang een vrijhaven is, leveren de
Chineezen bovendien zeer goedkoop en
we profiteren dan ook zeer handig van de
gelegenheid om verschillende inkopen te
doen. En na afloop trekken we naar de
Sabangsche sociëteit waar we zoo goed
als al onze medepassagiers aantreffen
en waar de avond verder zeer vroolijk
wordt doorgebracht.
Sabang
(Foto: R.L. Mellema)
35