Kalibaru Gemengde gevoelens HARDLOPERS Door Riny Boeijen 'Zijn doodlopers' zei mijn moeder vroeger altijd. Onder deze filo sofische uitspraak school een pedagogische lading, die alles te maken had met het meisje van mijn dromen. De uitverkorene voldeed in moeders' ogen niet helemaal of helemaal niet, aan het profiel van de ideale schoondochter. Ofwel, de vrouw die het waard was haar lieve, intelligente, goed uitziende, geslaagde zoon (dat ben, nou ja, was ik allemaal) het hoofd op hol te brengen. Mijn huiswerk leed eronder, mijn gezondheid eveneens. Ik had mijn hersens niet meer in bedwang en mijn maag was over voerd met verliefdheid. Ik zag haar zoveel als ik kon (beter ge zegd: mocht). Totdat mijn geluk was opgebrand, als een kaars in de nacht. Dan wentelde ik me een week lang in verdriet, in tranen om mijn verloren liefde. Wachtend op een nieuwe vlam, een nieuwe droom die ik weer dagelijks achterna kon hollen, mijn moeder verzuchtend achterlatend. Sinds kort loop ik weer hard of, in verbeterd Nederlands, ik ben aan het joggen. Twee tot drie keer per week strek ik mijn stram me zitspieren om vervolgens, door de duisternis onttrokken aan ieder menselijk oog, vijf loodzware kilometers weg te benen. Een hel is 't. Of er geen einde aan komt. Zeker in het begin, toen mijn tempo nog zo hoog lag dat ik moeiteloos de, onder mij door kruipende, stoeptegels kon tellen. Het leek of de langs ko mende bomen hun beschorste buiken vasthielden van het lachen. Bij tegenwind kon ik zelfs het tempo van een uitgelaten poedeltje niet meer volgen. Tegenwoordig gaat het iets beter. Ik heb daarom een andere route gekozen. Beter verlicht en dus ook veiliger. Nadeel van dit parcours is echter de overvloed aan 'doodlopers'. Getrainde mannen en vrouwen, die verpakt in snelle outfit met dito tempo over het asfalt roffelen. Welk een schaamte en teleurstelling overvallen me iedere keer, als ik moeiteloos voorbij gestreefd word door een trosje gezellig keuvelende vrouwen. Daar waar ik nog niet bij machte ben een 'hallo' uit te stoten, simpelweg omdat ik de lucht voor deze vijf letters niet kan missen. Of die krasse, o zo vriendelijk oude heer met ijsmuts. Uiterlijk onbewo gen, geen spoortje van vermoeidheid, geen druppel zweet die zijn beleefde voorkomen ontsiert. Alsof hij gedragen in een zetel voorbij zweeft. Door hem heb ik het laatste restje trots en eerge voel verloren. Toen hij me voor het eerst passeerde, ben ik gelijk in de te genaanval gegaan. Ik snelde hem voorbij of ie stilstond. Hon derd meter verder stond mijn zuurstofmeter echter dik in het rood, zodat ik me op een zijpad stortte, om vervolgens tegen de eerste de beste boom kokhalzend neer te zijgen. 'Zo, die had ik even mijn hielen laten zien'. Tien seconden later spatte deze luchtbel echter uiteen, toen de ritmisch verende puntmuts mij in het voorbijgaan een 'het valt niet mee hè' toewierp. Knock-out was ik. Als een dronken geslagen bokser waggelde ik huiswaarts. Struikelend over afgebroken takken, rottende bladeren en mijn doodgelopen stappers. Het oranje schijnsel van de toekijkende lichtmasten wierp een droevige schaduw op mijn lijdensweg. Ik bleef wanhopig achterom kijken. Angstig dat de wegdraaiende donkere gestaltes zouden toebehoren aan soepele, grijzende puntmutsen. Thuisgekomen ontwaarde ik in de spiegel een dode man. Een gezwollen, paars aangelopen gezicht, waarin de ogen zich vol ongeloof hadden teruggetrokken. Zwarte vegen als van een mijnwerker. Slierten haar vastgeplakt op een hoofd dat het mijne niet was. Slijm dat mijn snor in een afdruiprek had omge toverd. 'Ging het schat?' klonk het vanuit de keuken waar een schaduw met koffiekopjes jongleerde. Ik herkende haar zachte stem. Dat moest mijn vrouw zijn. 'Ja hoor, het ging wel', loog ik een weigering tot capitulatie. Mijn moeder had gelijk. Hardlopers zijn doodlopers. Mijn vader was zendeling in Salatiga op Midden-Java, daar werd ik in 1911 gebo ren. De liefde voor land en volk kreeg ik met de paplepel ingegoten. Zelfs nu nog is het verlangen naar mijn geliefd Indië zo sterk, dat we begin van dit jaar aan een dwaze reis begonnen. Wie gaat er, op deze leeftijd, nog een rondreis maken? Op onze reis kwamen we in het dorpje Kalibaru, tussen Malang en Banjoewangi, in een enig bungalowpark terecht. De beheerder, een oude Javaan die goed Nederlands sprak, verwelkomde ons allerhartelijkst. Hij vertelde ons, dat hij enige jaren geleden begonnen was met de bouw van de bungalows. 'Want', zo zei hij, 'ze komen terug de oudjes, gewoon uit nostalgische overwegingen.' De laatste avond kwam onze gastheer na een verrukkelijke rijsttafel bij ons zitten en begon te vertellen. Zijn vader was ambte naar bij de Nederlanders geweest in Banjoewangi en sprak goed Nederlands. Toen de Japanners kwamen werden alle Nederlands sprekende Indonesische ambtenaren opgepakt en gevangen gezet. Later werd de groep van zijn vader, die uit 23 man bestond, in een afgesloten treinwagon naar Batavia ver voerd. Dagen duurde de reis en bij aan komst waren 20 van de 23 man dood. De drie levenden werden van hot naar her gesleept onder de vreselijkste omstandigheden. En moeder en haar kinderen? Zij nam het besluit om terug te gaan naar Kalibaru, waar ze grond had. Ze zou het daar zeker makkelijker heb ben dan in de stad. Toen haar vriendin, die een drachtige koe had, van het plan hoorde, vroeg ze haar de koe toch mee te nemen, want hier in Banjoewangi had ze geen voedsel voor het dier. En daar gin gen ze, het begin van een nieuw leven. De jongens, tieners, hielpen mee en er verzamelden zich in korte tijd veel hulpbehoevende mensen bij moeder. De vrede kwam, maar er veranderde niets. Op een dag zat de familie pala (nootmuskaat) te schillen, toen een bede laar langskwam. 'Oh, wat een stakker', riep moeder. 'Geef hem wat geld en eten.' Maar de stakker was...Vader! Gelopen van Batavia naar Kalibaru. En toen, na een pauze, zei onze gastheer: 'Nooit, nooit zal een Jap in mijn bunga lowpark logeren!' Doodstil waren we na dit verhaal. Later zei onze gids Frits: 'Nu ken ik onze gastheer al zo lang en nog nooit heeft hij dit verteld. Waarom nu aan u?' Omdat hij gehoor wist te krijgen? Omdat hij ver moedde, dat wij erover mee konden pra ten? En toch rijst steeds weer de vraag: welk lijden is er over de wereld gegaan, bij allen, bij iedereen? A.L. Kappner-van der Veen Q 42

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1995 | | pagina 42