POIRRIÉ'S
PERIKELEN
De Harskamp
11
Hij was groot, sterk en voor geen kleintje
vervaard. Dat is meestal met grote kerels,
die zijn niet zo gauw bang voor een klein
mannetje. Maar bij Wieger lag het
anders, die was echt voor niets en nie
mand bang. Ik kan mij hem nog herinne
ren van Infanterieschietkamp De Hars
kamp, in het begin van de jaren vijftig
(wat waren we toen nog jong en onver
vaard). Kwam ik daar om mij bij de com
mandant te melden, hoorde ik opeens
een gebrul van jewelste. Leek wel of twee
beren met elkaar aan het vechten waren.
Dat geluid kwam uit het kantoor van de
commandant. Even later vloog de deur
open en stampte daar een kerel van
ongeveer één meter negentig hoog en
pakweg honderd kilo zwaar naar buiten.
Dat was sergeant Wieger, hoorde ik later.
Wieger dus, gunde mij in het voorbijgaan
nauwelijks een blik waardig, maar grauw
de vanachter zijn door nicotine verkleurde
walrussnor: 'Als je lef hebt moet je die
klojo nu wat vragen, schopt hij je zo naar
Nieuwersluis' de militaire strafgevan
genis).
Gelukkig bleek het allemaal nogal mee te
vallen. De commandant was echt niet
zo'n kribbebijter, in tegendeel. Nadat ik
mij model gemeld had, gaf hij mij een
korte uiteenzetting over het grote militaire
nut van het schietkamp en de zware
verantwoordelijkheden die mij als terrein
sergeant te wachten stonden. Dat was 't.
Salueren, rechtsomkeert maken en
aftaaien.
Na het maken van het gebruikelijke rond
je langs allerlei gewichtige functiona
rissen kwam ik in een legeringsgebouwtje
terecht. Daar trof ik tot mijn grote op
luchting enkele oude KNlL-maten aan.
Een opluchting, want niets is zo verve
lend als het bij een ander onderdeel mid
den in een groep vreemde collega's
terechtkomen. Dat is bijna net zo erg als
het binnenstappen in een nieuwe school,
waar de djago's klaar staan om je
meppenderwijs bij te brengen dat het
betreden van hun machtsgebied gelijk
staat aan zelfmoord. Territoriumdrift heet
dat tegenwoordig, geloof ik. Vroeger was
het gewoon 'om kwart over één achter
ijsfabriek, één tegen één'. Lag je weer in
de vernieling.
Van de beginperiode in De Harskamp valt
eigenlijk weinig meer te vertellen dan dat
die het uiterste van mijn aanpassingsver
mogen vergde. Ga maar na: 's morgens-
vroeg in winterse duisternis en gehuld in
een loodzware Jeepcoat naar je schiet-
punt op de heide; op een krakende
dienstfiets model 1895, met loeiende
dynamo en nauwelijks genoeg licht om
een meter voor je uit te kijken; achter je
voorman aan over hobbelige paadjes
zwoegend en er voor zorgdragend datje
niet halsoverkop in de struiken terecht
kwam en je lunchpakket van twaalf of
meer boterhammen verloor, want dan liep
je de hele dag te sterven van kou én hon
ger. En ook schichtig om je heen kijkend,
omdat nieuwkomers werd wijsgemaakt
dat de geest van de omstreeks de Eerste
Wereldoorlog aldaar ontdekte laatste
holbewoner van Nederland er rondwaar
de. Ik heb hem nooit gezien, maar wel
vaak in mijn nek horen meehijgen. Maar
het ergste was eigenlijk het moeten wen
nen aan de ongelooflijke nonchalance
waarmee enkele geroutineerde terrein-
sergeanten zich op de schietbanen soms
van hun taak kweten. Stond je echt van
te kijken. Had je jarenlang gedacht dat
veiligheidsvoorschriften er zijn om nage
leefd te worden. Dat gebeurde natuurlijk
ook wel, maar dikwijls op een zeer bijzon
dere manier.
Maar goed, het verhaal gaat eigenlijk
over Wieger, het opperhoofd van de PIAT-
baan. Voor de onwetenden: een PIAT, of
voluit 'Projector Infantry Anti Tank', is een
Engels wapen uit de Tweede
Wereldoorlog dat ontworpen is door een
meedogenloze sadist. Tegenstanders
van dat wapen - en dat waren er veel -
vonden in hun alleszins begrijpelijke
afkeer dat het leger, inplaats van
Piatschutters op te leiden, veel beter
kogelstoters in dienst kon nemen; konden
die met van die ouderwetse ronde
lontbommen tot veel betere resultaten
komen. Afschuwelijk zwaar, onhandel
baar en met een verwoestende terugslag,
was de PIAT dus bestemd om pantser
voertuigen uit te schakelen. Dat lukte
best, als je tenminste op minder dan vijf
enzeventig meter afstand kon komen, de
tankbemanning de andere kant op keek
en als je zelf over stalen zenuwen be
schikte.
Wieger had trouwens de nare gewoonte
om de dienstplichtige aspirant-tankver
nielers uitleg te geven van de onvoorstel
bare vernietigingskracht van het projec
tiel, alvorens aan het eigenlijke schiet-
werk te beginnen. Naast een van de twee
als doelwit gebruikte afgekeurde tanks
staande, placht hij met een vinger in een
van de vele gaatjes in de romp te prikken
en de jongens bijna minzaam toe te voe
gen: 'Klein pestgaatje maakt zo'n ding,
nietwaar heren? Stelt geen reet voor.
Maar daar binnen maakt ie er een allejé-
zusse puinzooi van. Alles en iedereen
gaat aan gort.'
Om die mededeling te laten volgen door
de uitgebulderde waarschuwing: 'En laat
het straks uit jullie stomme geitekoppen
om de geleerde schietinstructie te verge
ten, want dan vliegt het wapen van je
schouder en schraapt het vizier je kaken
schoon. Hoefje je nooit meer te scheren'.
Op zo'n moment tekenden zich bij de jon
gens de eerste voorboden van flauwval
len af. Wieger vond dat prachtig, dat kon
je aan z'n gezicht zien.
Maar er was nog wat anders dat Jan en
alleman de doodschrik op het lijf joeg.
Het gebeurde namelijk regelmatig dat het
holle lading-projectiel wél het wapen ver
liet, maar op het doel terechtgekomen
geen teken van leven gaf. Dat kwam
omdat de beschikbare munitie tamelijk
oud was. Maar in ieder geval zag je zo'n
afzichtelijk stuk ellende dan na een korte
dwarrelvlucht op het doel terechtkomen,
om er op te blijven plakken of hangen.
Daar raakte je compleet gestoord van,
want hij moest er ook weer vanaf om ver
nietigd te worden. De paar weken dat ik
bij Wieger op de PIAT-baan heb gestaan,
is dat enkele malen voorgekomen. Zag je
eerst een dienstplichtige met een wit
weggetrokken gezicht en bibberende lip
pen op het schietpunt staan. Dan kwam
het schot met het daaropvolgende ram
melen en suizen van het projectiel. En
tenslotte het doffe 'plok' van een blind
ganger inplaats van de bevrijdende