Onze vlucht van de
Kei-eilanden (deel lil)
door F. Dikmans-van Bloemen Waanders
Er zaten reeds heel wat dames op de
voorgalerij met een kopje koffie gezellig
bij elkaar en ik werd door hen allerharte
lijkst ontvangen. Ach, ik heb het altijd heel
goed kunnen vinden met de mensen, of
hun mannen nu resident of gewoon poli
tieagent waren, of dat ze zelf op de pasar
achter hun koopwaar stonden, ik vond ze
allemaal even lief en hartelijk. De warmte
die er van hen uitstraalde, hun medele
ven, hun spontane hartelijkheid, ik heb
het al die jaren dat wij in de Molukken
woonden, als erg fijn ervaren. Ik heb me
ook altijd aangesloten bij diverse vrou
wenverenigingen, om aan hen te laten
zien dat ik er graag bij wilde horen. In dit
gezelschap heb ik zelfs nog kans gezien
kookles te geven en wel in het bereiden
van de 'ajam kodok' (gevulde kip). Tegen
een uur of één bracht de chauffeur me
naar huis. Hein was er nog niet en ik ver
wonderde me erover. Ik zette toen maar
wat rijst op, zodat we meteen konden
eten als Hein thuis kwam. Het was intus
sen al half drie geworden toen ik de
motorfiets het erf hoorde oprijden. Hein
vertelde dat de vergadering was verlopen
maar dat de boot niet, zoals de afspraak
was, om twee uur kon vertrekken omdat
de bemanning van de Babut na een visite
aan de missiepost Langoer, stomdronken
was teruggekomen. Dat betekende dat de
bemanning eerst haar roes moest uitsla
pen en dat het vertrek van de boot uitge
steld was tot vijf uur 's middags.
Nadat hij zich eerst verfriste en wat had
gegeten, maakten wij aanstalten om naar
de boot te gaan. Huib kwam ook nog
even thuis om de hond Nero op te halen.
Toen hij na een poosje weer wegging,
stapten Hein en ik op de motor. Ik keek
nog even achterom om afscheid te
nemen van ons huis en van alles wat we
moesten achterlaten en ik zei 'vaarwel
huis, we zien je nooit meer terug!' We tuf
ten naar de familie Sopacoa om de motor
te stallen zoals we dat elk weekeind
deden. Toen ze vroegen wat we gingen
doen, vertelden we dat we kerstboompjes
gingen halen en meteen door zouden
varen naar Ngilngof, tenminste als de zee
niet al te woelig was. Zij gaven ons een
mandje met rijpe manga's mee en twee
rijpe papaja's voor onderweg. Toen we
eindelijk op de boot stapten was het al
bijna vijf uur, de kinderen begonnen al
onrustig te worden. Het anker werd
gelicht en het zeil gehesen en daar gin
gen we. Maar we hadden de wind niet
mee, en Hein en Sotir hebben moeten
roeien tot we ongeveer in het midden van
de baai zaten. Omdat de wind uit het
noorden kwam en wij juist die kant uit
moesten, konden we niets anders doen
dan laveren. Om geen argwaan te wek
ken, deden we of we alle tijd hadden en
geduldig laveerden we van de ene naar
de andere kant. Om vijf uur hoorden we
de stoomfluit van de Babut loeien, een
teken dat zij eindelijk gingen vertrekken.
En ja, niet lang daarna voer de Babut ons
voorbij! De meeste mensen die op die
boot zaten, wisten dat wij in dat kleine
bootje zaten en op weg waren naar ons
picknick plaatsje, en aan de reling staand,
zwaaiden zij naar ons en wensten ons
prettige dagen toe. Natuurlijk zwaaiden
wij heel enthousiast terug en om het
hardst klonk over het water over en weer
het zangerige amatoooooo, ama-
tooooooooo...Nu de Babut eindelijk weg
was, haalden we verlicht adem en toen zij
uit het oog verdwenen waren, hebben we
de motor aangezet om bijtijds ons eiland
je te kunnen bereiken. Daar zouden we
namelijk eerst uitrusten, het avondeten
gebruiken en daarna wachten tot de wind
voor ons gunstiger werd. Huib trok aan
het touwtje en gezellig voeren wij in de
schemering met onze tien-pk aanhang-
motor door de baai van Tual. Dave gooi
de een nylon snoer uit om te proberen
een visje te verschalken. Wanneer de
motor draait, wil het wel eens gebeuren
dat de vissen bijten. En ja, na een kwar
tier met draaiende motor gevaren te heb
ben, had Davy beet. Onder luid gejuich
en hoera-geroep werd een prachtige
grote boebara (zeebaars) spartelend bin
nen boord getrokken. Davy straalde en
was zo trots als een pauw. Opnieuw gooi
de hij het snoer uit, maar een tweede vis
liet zich niet meer vangen. Het werd
reeds donker, de maan scheen, de zee
was rustig en hier en daar dobberden
kleine prauwtjes waarin vissers uit de
omliggende kampongs probeerden een
maaltje vis voor de volgende dag bijeen
te vangen. Sommigen van hen zongen
zachtjes een lied dat alleen zij kenden,
enkelen van hen groetten ons en hun
'slamat malam' klonk zo melodieus en lief
op deze voor ons zo bijzondere avond.
Een van de vissers voegde er schertsend
bij 'Ke mana pak? Ke Irian Barat ka?'
(Waar gaat U heen? Naar Nieuw-Guinea
misschien?) Wij lachten hartelijk om deze
vraag en Hein antwoordde plagend: 'Ja,
wij varen naar Nieuw-Guinea!' Ook de
visser lachte uitbundig en we wensten
elkaar verder een prettige avond toe.
Het was ongeveer acht uur toen we het
anker uitgooiden op ons eilandje. De kin
deren sprongen op het strand en begon
nen meteen droog hout te sprokkelen om
een kampvuur te maken. Sotir was druk
in de weer om de gevangen vis schoon te
maken en te roosteren. Al spoedig zaten
we met z'n allen heel gezellig om het
kampvuur te genieten van het mee
gebrachte eten onder het genot van de
heerlijke lucht van de vis die boven een
smeulend vuurtje gerookt werd. Door alle
spanningen van deze dag had Hein
hoofdpijn gekregen. Ik zei dat hij probe
ren moest om een beetje te slapen, wat
hij dan ook deed, languit op het strand.
Tegen een uur of elf riep Huib ons tot de
orde en vroeg of het geen tijd werd om te
vertrekken. De wind waaide nu van de
goede kant en de zee was nog steeds
rustig. De kinderen hadden inmiddels al
een plaatsje uitgezocht en lagen gezellig
onder de dekens naast elkaar. Hein en ik
keken elkaar aan, Hein aarzelde nog
even, maar toen ik hem uit het zand trok
en zei: 'Kom op we gaan, het is nu zover',
bedacht hij zich niet langer.
Achterin was nog een klein plaatsje waar
ik me neer kon vleien met de hond Nero
aan het voeteneind. Hein en Huib zaten
op de achterplecht en hielden om beurten
het roer vast. Sotir zat naast hen omdat
er voor hem geen slaapplaats meer was.
Het zeil werd gehesen, de wind was goed
en voor mijn gevoel vlogen we over het
water. Ik vond het fijn te weten dat er
twee ervaren zeilers daar achterin de
boot zaten en ik voelde me veilig. Ook het
besef dat onze oudste zoon zo intens
meeleefde en ook een stukje verantwoor
ding wilde dragen om deze vlucht te doen
slagen, maakte me zo gelukkig. Voordat
ik echter in slaap viel, heb ik eerst God
gevraagd om ons te beschermen en te
leiden, zodat we met z'n allen veilig aan
26