alleen nog maar beziggehouden met het opbouwen van de dijk, door het steeds maar aandragen van mandjes aarde. De dijk volgde zijn tracé dwars door de rijst velden, en zo kon het gebeuren dat desa-lieden voor de dijk uit in alle haast hun padi maaiden, om te redden wat er te redden viel. We hadden overigens de indruk, dat bij de eerstkomende tropische regenbui, de spoordijk als een pudding in elkaar zou zakken. We waren na een slopende voettocht iri het kamp aangekomen en moesten eerst uren op een open veld bivakkeren, voor dat we een plaats in één van de barak ken kregen toegewezen. Het eerst wat te doen stond, was het egaliseren van de grond, op de plek waar je kwam te sla pen. Want behalve de uit gedek bestaan de grondbedekking, gelegen op pure aarde, was mijn matras de enige onder laag en die was niet veel dikker dan een tegenwoordig dekbed, maar dan de helft in lengte en breedte. We liepen op dezelfde landweg als toen, maar nu in de goede richting. Eén van ons kon zich niet langer inhouden en vroeg aan een heiho'er of Japan had gecapituleerd. Een vraag niet zonder risi co, want je wist nooit hoe ze zouden reageren. Maar de man bleef onverstoor baar voor zich uitkijken en zweeg. We bereikten het station van Tjitjalenka, waar een trein voor ons klaar stond. Toen we eenmaal reden, wisten we dat we richting Tjimahi gingen en zoals op de heenweg, passeerden we ook Bandoeng weer. Op dat moment ontstond er enige opwinding in de trein. In tegenstelling tot de vorige keer, toen de gehele stad in het duister was gehuld, brandde er nu overal licht! We verdrongen ons voor de raam pjes, beseffend dat dit de eerste concrete aanwijzing was van een verandering ten goede. Er was bijna geen twijfel meer mogelijk: de verduistering was opgehe ven: Japan had gecapituleerd! De trein stopte te Tjimahi. In de nachtelij ke stilte liepen we naar het oude kamp. De poort stond wijd open en er brandde volop licht. Links, naast de poort, stond een man, een medegevangene. Bij het voorbijtrekken van de colonne, sprak hij de welhaast goddelijk klinkende woor den: 'Japan heeft gecapituleerd!...Japan heeft gecapituleerd!...' Het overweldigende vreugdegevoel dat toen in je oprees, was van een groots heid, die uniek is in een mensenleven. Toch gaf niemand er op dat moment dui delijk uiting aan, uit angst voor onver wachte kwaadaardige reacties van de Jap. Die nacht werd er weinig geslapen, overal bleef licht branden. Het bericht deed de ronde, dat de Amerikanen een tot dan toe onbekend wapen, een bom met een duivelse uit werking, in de strijd hadden gebracht en daarmee Japan op de knieën hadden gekregen. We konden geen deernis opbrengen. Boontje komt om zijn loontje! Velen meer zouden zijn gekrepeerd, in een steeds benarder wordende situatie. In het kamp in Tjimahi waren reeds velen omgekomen, en op steeds jeugdiger leef tijd. In Tjitjalenka nog geen een, mis schien omdat in dit kamp vooral mannen zaten, waarvan je onder normale omstandigheden zou zeggen dat zij in de kracht van hun leven verkeerden. Maar het zou een kwestie van tijd geweest zijn. En de Jap ging er vanuit dat hij over die tijd beschikte. En hoe reageerde de Jap in ons kamp, nu? Die gaf geen krimp en dat bleef zo. Van welke zijde ook, bereikte ons geen officieel bericht over de capitulatie van Japan en daarmee het einde van de oor log. De aard der gebeurtenissen om je heen moesten blijkbaar voor zichzelf spreken. De gebeurtenissen volgden elkaar nu snel op. Iemand hees de Nederlandse vlag, maar dat mocht niet van de Jap. Een jachtvliegtuig in Engelse kleuren vloog over en groette ons. De poort ging nu iedere dag een tijdje open, om ons in de gelegenheid te stel len etenswaar te kopen bij een groepje venters die, met toestemming van de Jap, aan de overkant van de weg waren neergestreken. Een groepje Engelse mili tairen arriveerde aan de poort. Het gaf grote pret om de Japanse wacht, onder het brullen van allerlei commando's, in de houding te zien springen. Onder de Engelsen bevond zich een vrouwelijke militair. We keken onze ogen uit. Berichten bereikten ons over opstandige bewegingen onder de Indonesiërs. Dat werd zichtbaar, toen venters door de afrastering trachtten etenswaar aan ons te verkopen en door fanatieke landgeno ten uiteen werden gejaagd. Het was niet toegestaan het kamp te ver laten. Trouwens, waar moest je heen? Het kamp werd nu - o, ironie der gebeur tenissen! - in opdracht van de geallieer den, bewaakt door de Jap. Mijn broer en ik ontvingen een brief, met pasfoto, van onze vader. We zagen een uitgeteerd gezicht, met grote, glanzende ogen. Hij was in het Changi-kamp, bij Singapore, terecht gekomen en behoor de tot een groep gevangenen die, staand in het water, een droogdok had moeten uitgraven. Een Mitchell B25-bommenwerper in Nederlandse oorlogskleuren vloog over en wierp oranjekleurige pamfletten uit. Ik was op dat moment juist met een vriend je op weg naar de pasar, voorname lijk met de bedoeling om een biefstuk te halen voor mijn broer. Hij was de laatste tijd erg verzwakt en wat krachtvoer zou vast helpen. Met bonzend hart waren we via een sloot, onder de afrastering door, naar buiten gekropen. Toen we ons oprichtten, stonden we oog in oog met een Japanse wacht. Hij stootte wat klan ken uit, maar toen we ogenschijnlijk onverstoord, maar met knikkende knieën, verder liepen, liet hij ons toch gaan. Onderweg plukte ik een pamflet uit de lucht. Het bevatte de mededeling, dat op een bepaalde dag voedselpakketten zou den worden uitgeworpen, met het ver zoek om op een daarvoor geschik te plaats een wit kruis als markering aan te brengen. Op de pasar werden we allerhartelijkst begroet. Men wilde weten hoe het met ons ging en waar onze ouders waren. Nadat we ons te goed hadden gedaan aan allerlei lekkers, keer den we terug. De biefstuk had ik bij me. Mijn broer knapte inderdaad zienderogen op, maar of dat alleen door de biefstuk kwam, is de vraag. De voedseldropping was een adembene mend gebeuren. Behalve dat de pakket ten aan parachutes neerkwamen, werden ze ook vanuit zeer laag, in een orgie van brullende motoren overkomende machi nes, naar buiten geworpen. In de deur opening van een van de gevaartes, ont- waardde ik een man in een short, die ons vrolijk toezwaaide. Een indrukwekkend spektakel! Zo nu en dan hielpen we mee met foura- geren (ophalen van zakken rijst, meel en dergelijke), in een naburige plaats. Dit soort activiteiten werd geleidelijk aan ris kanter, door het optreden van sluipschut ters. Mijn broer en ik ontvingen bericht, dat onze moeder vanuit een vrouwenkamp in Midden-Java, was ondergebracht in een nonnenklooster te Bandoeng. We beslo ten er liftend heen te gaan. We stonden niet lang aan de hoofdstraat van Tjimahi, toen een vrachtwagen voor ons stopte. We aarzelden toen we zagen dat een Jap achter het stuur zat, maar klommen toch in de open laadbak, waar we tussen vaten ketjap belandden. Het weerzien was onwezenlijk. We toon den ons blij, maar wisten met de situatie eigenlijk niet goed raad. Dankzij de hou ding van mijn moeder, die ons met een zeker gemak tegemoet trad, veranderde de situatie in een genoeglijk bijeenzijn, met veel kopjes thee. Convooien vrachtwagens, hetzij om te fourageren, hetzij voor het vervoer van personen, werden nu begeleid door Japanse of Engelse militairen, als ant woord op de sluipschutters. Het was algemeen bekend, dat in bedreigende situaties de Jap geen pardon kende met zijn tegenstander, ten/vijl de Engelsen 33

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1995 | | pagina 33