door Victoria Kaulbach Vrijheid? De euforie van de bevrijding vervloog geleidelijk. Enkele dagen na die gedenk waardige 24ste augustus kwamen de doodsberichten het kamp binnen. Ook die waren door de Japanners tegen gehouden. Vaders en zonen, echtgeno ten en broers hadden de oorlog niet over leefd. Daarbij bleven wij krijgsgevange nen van de Japanners totdat er andere bestuursmaatregelen werden aange kondigd. Soekarno had intussen de repu bliek uitgeroepen en kondigde de oorlog tegen de mata moessoe, de blanda's, af en dat waren wij, 'bevrijde' vrouwen en kinderen immers ook. Vrede? Was de ellende nu voorbij? Het gedonder begon pas! Weldra vernamen wij de kreten van 'Merdeka', gepaard met moord en dood slag. Het kamp bleek een veiliger plek te zijn dan erbuiten. In elk geval hadden wij nu vrij behoorlijk te eten. Half september moeten wij allen aantre den in de brede laan voor de poort. Wat nu weer? Nog meer maatregelen aanho ren? Het bleek dat Lady Mountbatten ons kamp met een bezoek wilde vereren. Java had namelijk een Engelse bezetting gekregen. Half september hadden wij nog geen soldaat of officier gezien, daar niet van. Daar kwam zij! Een zucht van bewondering ging door ons heen. Naast de kampcommandante, die er ondanks haar beste blouse nog uitzag als een aangeklede vogelverschrikster, zagen wij een beeldschone vrouw, gekleed in een perfect zittend militair uniform. Wat een contrast met ons! Zij klom op een verho ging, zoals het de meerdere betaamt, en begon de verzamelde vrouwen toe te spreken: zij was zichtbaar aangedaan. Wat moet er in haar omgegaan zijn, staand voor die paar duizend verhonger de, uitgemergelde vrouwen en kinderen? Verschrikt vroeg zij later de kampleiding of dit allemaal soldatenvrouwen waren? Vanuit haar adellijk standpunt waren arbeiders en soldaten immers nooit goed doorvoed? De kampleidster antwoordde beleefd dat dit echtgenotes van directeu ren waren en dat het kamp kon bogen op de schrijfster Diet Kramer, wiens man rector van een lyceum was geweest. Met onverholen medelijden bezag Lady Mountbatten ons, stokkige vrouwen, gete kend door verdriet en doorstane ontberin gen van honger, ondervoeding en ontel bare vernederingen. Sommigen overdekt met tropenzweren, anderen met dikke buiken en opgezette benen van het hon geroedeem. Allen op blote voeten, armoedig gekleed in een broekje en béha'tje (plastron genoemd met een mooi woord!), gemaakt van een oude jurk of lap, verschoten van het vele wassen. Met iets van blijdschap in onze ogen stonden wij daar; was het nu echt vrede? Wezenloos stonden de magere scharmin- keltjes van kinderen erbij, Marijcke, mager als een gevild konijn, Bertje, het magerste ribbekastje van het kamp en vele anderen. Zij vroegen, niet begrij pend: 'Komen nu onze vaders terug?'. De moeders bleven het antwoord schuldig. Maandag, de eerste oktober, brak einde lijk de veelbesproken dag aan, dat het transport naar Soerabaja zou beginnen. Ondanks alle negatieve berichten ten spijt, popelden de vrouwen uit het kamp te vertrekken om weer het oude vertrouw de plekje te kunnen bereiken. Voor de dageraad opstaan, snel een kopje koffie halen bij de uitgedunde keukenploeg. Koffers sluiten, zenuwachtige kinderen die onnodige vragen stelden, veel barang achterlaten want bagage werd beperkt. Een laatste blik op de oude barakken vol ongedierte, vaanwei voor die bekenden, die nog in het kamp verbleven. Vanuit Banjoebiroe werden de vrouwen en kinderen met vrachtauto's naar het station Ambarawa gereden. Een laatste blik op het blauwe meer, dat het kamp zijn naam had gegeven. De schoonheid van de dageraad interesseerden hen niet. Daar reden zij langs kamp Ambarawa VI en V en eindelijk het station. RAPWI- functionarissen, Japanse bewakers en vrouwen bevolkten weldra het smalle per ron. Wonderlijk om hier de Japanners met wapens te zien rondlopen. Onze onder drukkers waren als bij toverslag verwis seld in bewakers voor onze veiligheid. Eerst verdwenen de koffers in de bagage wagon. Op een gegeven moment werden de vrouwen allen de trein ingeduwd. De eerste rit ging naar Semarang. Daar arri veerden zij tegen de middag. Bloedheet op het oude perron waar de trein naar Soerabaja al puffend gereed stond. Elke wagon kreeg twee Nipponners mee, één voorop en één ach terop het balkon van de wagon. Ook een Japanner van de Marine reed mee. Gelukkig kregen zij allen dezelfde wagon toegewezen. Ma Kuneman, Jet, Nancy met Marijcke en Gees, Pit met Bert en Guus, Gonnie met Greetje en Hans. In deze wagon stapte een zekere meneer Jansen in van het Rode Kruis, bleek later. Het werd een onaangename reis. Tegen de tijd dat de zon onderging, werd het vreselijk heet. Op de grond en tussen de banken en in het gangpad lagen de kin deren. Af en toe sliepen zij een beetje. De wagons waren tjokvol en daarbij hele maal geblindeerd, zodat het benauwend werd van de hitte. Zo goed en zo kwaad als het ging dommelden de vrouwen op de banken. Gees lag tegen Nancy aan. Op de grond bewoog Bert in zijn slaap met zijn rechter been heen en weer; van zijn rechter grote teen werd een paar dagen eerder de nagel afgetrokken van wege een gemene ontsteking eronder. Eindeloos geluid van de treinwielen. In de buurt van Tjepoe begon het gedu vel. Iemand stootte Grethe Kuneman aan. Het was Jansen, die met de vinger op de lippen beduidde, dat zij doodstil moesten blijven zitten. De trein reed hier lang zaam. 'In de buurt van Tjepoe!' vormen Jansens lippen onhoorbaar. Geen woord, geen geluid mocht worden gehoord van uit de trein. Strenge opdracht ook voor de kinderen. Het bevel werd doorgegeven; zwijgend stootten zij elkaar aan. Geroe zemoes sijpelde door de geblindeerde ramen naar binnen en ineens een klap! Zij begrepen dat buiten honderden Javanen stonden, die de trein met stenen bekogelden. De harde bonzen spraken duidelijke taal. Je kon sommige uitroepen verstaan - moessoe! (vijand) - Tegen de raampjes kletterden nu venijnige tikken. Luider drong het rumoer en geschreeuw nu binnen. Gees klemde zich angstig vast aan Nancy. De sfeer werd grimmig bui ten. Guus verborg zijn gezicht tegen Pits schouder. K'dik k'dak - wentelden de wielen; tergend langzaam reed de trein verder langs de kampongs, weg van het gevaar? Anderhalfjaar geleden zaten zij in bijna dezelfde omstandigheden in de trein: eivol geladen met vrouwen en kinderen; tot stikkens toe heet door geblindeerde ramen. Toen wisten zij helemaal niet wat hen te wachten stond. Het werd Banjoe Biroe. Nu hielden zij hun hoop op een goede ontvangst in Soerabaja. De RAPWI beloofde haring en wittebrood in de Simpangsoos met koffie en thee en sui ker na! Zij zouden weer in gewone wonin gen hun zonnige dagen doorbrengen en hun geliefden ontmoeten... Sliep Grethe Kuneman, zittend met geslo- 35

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1995 | | pagina 35