Motortransportdienst was (bengkèl
reparatiewerkplaats).
Ze zouden nieuwe, spiksplinternieuwe
vrachtauto's uit Batavia gaan halen. Zo
van de General Motors assemblagehal in
Tandjong Priok. Fred moest maarzorgen
dat-ie er bij kwam. Wil zou een goed
woordje voor hem doen. Hoe zouden ze
naar Batavia gaan? Over de weg natuur
lijk. De Ghurka's hadden die helemaal in
handen. De spoorlijn was daarentegen
grotendeels van de tegenpartij en niet te
gebruiken.
Het kwam Fred erg goed uit. In Batavia
waren volgens de verhalen allerlei luxe
artikelen te koop en sinds kort had hij een
meisje. Het was allemaal nog heel pril en
wankel, dat wel. Ze zaten 's avonds voor
het huis nadat de oudere huisgenoten de
voorgalerij hadden verlaten. Bij het
afscheid gaven ze elkaar een kuise kus
en meestal liep Fred dan in de zoge
naamde verkenners-pas terug naar de
Jaarbeurs om wat te kalmeren.
Een vriend van hem woonde bij de familie
van het meisje, in de garage. Hans had
verkering met een inwonend nichtje van
Doris, het meisje van Fred. Binnenkort
zou de garage vrij komen, omdat Hans
naar Holland ging en Fred rekende er op
dat hij er dan in zou kunnen trekken. Nu
al trachtte hij in een goed blaadje te
komen bij 'oma', de Timorese vrouw van
opa Habicht, die hij als het hoofd van de
huishouding zag.
Omdat hij nog al eens bleef eten bracht
hij haar z'n wekelijks rantsoen rijst en
olie, af en toe een kip, een mand met
houtskool en meer noodzakelijke dingen
die moeilijk verkrijgbaar waren. Ook zon
der dat mocht de lieve vrouw hem graag.
Als hij mee ging naar Batavia kon hij mis
schien wel een boodschap meenemen
voor haar zoon die daar geplaatst was?
Fred beloofde het grif. Maar het voor
naamste voor hem was dat hij wat leuks
voor Doris zou kunnen kopen. Hij pijnigde
zijn hersens over wat het dan zou moeten
zijn. Nou ja, hij zou wel zien en eens
voorzichtig met vriend Janus, die ook
meeging, overleggen.
De dag kwam waarop de namen bekend
werden gemaakt van de chauffeurs en
monteurs die mee zouden gaan. Fred
was er bij. Ze hoorden dat ze de volgen
de dag om zes uur zouden worden opge
haald met een bus om naar het vliegveld
Andir te worden vervoerd. Daar stond
dan een vliegtuig klaar om hun naar
Batavia te vliegen. Vliegen! Dat zou voor
het eerst van z'n leven zijn en voor de
meeste anderen ook. Ze kregen nu alvast
een karabijn en twee patroontassen.
Daar zouden ze alleen in uiterste nood
gebruik van mogen maken. Het was
eigenlijk een zeer onverantwoorde maat
regel. De meeste jongens hadden nog
nooit een vuurwapen van nabij gezien,
laat staan er mee geschoten. Maar ze
vonden het wel heel stoer staan natuur
lijk. Ze kregen een kwartiertje aanwijzin
gen van een sergeant en mochten elk
één schot lossen op een stapel zandzak
ken met een schijf erop. De kogel van
Fred was niet terug te vinden op de schijf,
dat gaf niks. Slechte generale, goede
première.
Ze kregen ook nieuwe groene overalls
met veel zakken. Trots vertelde hij Doris
van z'n nieuwe uitrusting. Jammer dat hij
de karabijn niet buiten het
Jaarbeursterrein mocht brengen. Bij het
afscheid kuste ze hem inniger dan
anders. Vol spanning reden ze in de och
tendkoelte naar het vliegveld. Die weg
was veilig verklaard door de Britse troe
pencommandant, maar dat speelde op de
achtergrond. Ze gingen vliegen, voor het
eerst van hun leven! De bus leverde hen
af bij een Japans transportvliegtuig, dat
stond te blinken in de ochtendzon. Nou
ja, er zaten wel wat vuile strepen en vlek
ken op, want het toestel was juist uit
Batavia aangekomen met een lading
levensmiddelen. Een zak meel verloor z'n
inhoud tijdens het haastige lossen en dat
vermengd met iets anders gaf nogal wat
troep. Een paar Japanse krijgsgevange
nen veegden de rommel oppervlakkig
aan en de jongens konden hun plaats
innemen op de metalen kuipstoeltjes.
Een paar minuten later ondergingen ze
de onvergetelijke ervaring van het losko
men van de aarde. De Preanger ont
vouwde zich aan hun gretige blikken.
Veel te vlug naar hun zin zette het toestel
de daling alweer in.
Voor het eerst na jaren zag Fred de zee
weer. Een glinsterende spiegel. Dichterbij
gekomen konden ze de haven met sche
pen onderscheiden, het Antjol-kanaal en
de stad Batavia. Even daarbuiten land
den ze op het vliegveld Tjililitan. Ze stap
ten uit in de drukkende hitte van de kust.
Hier stond geen bus voor hen klaar. In
een open vrachtwagen werden ze naar
de zogenoemde Tanah Abang-kazerne
van de MTD vervoerd. Die lag in het har
tje van de stad, vlakbij het Koningsplein
en de Rijswijkstraat.
Ze hoorden daar dat ze pas de volgende
dag naar Tandjong Priok konden om hun
splinternieuwe Chevrolets op te halen.
Lopend verkenden ze de omgeving, hun
karabijnen achteloos met de loop omlaag
over de schouder. Tot hun verbazing
zagen ze zowel de Hollandse als de
Indonesische vlag wapperen in de stad.
Op het paleis van de G.G. en van de
meeste andere gebouwen rond het
Koningsplein was het rood-wit-blauw
gehesen. Van het grote postkantoor daar
entegen wapperde het rood-wit van de
Republikeinen, zoals ze nu heetten. De
verkeerspolitie leek wel Indonesisch en
de telefooncentrale bleek ook door de
'andere kant' te zijn bemand. Ze kregen
de raad om hun karabijnen maar in de
kazerne te laten. Niemand liep in Batavia
zo openlijk gewapend rond. De volgende
dag namen ze hun wapens toch maar
mee. Niemand kon hen verzekeren dat er
goed op zou worden gepast in Tanah
Abang.
Bij de assemblage afdeling van General
Motors stonden al diverse trucks klaar.
Andere werden nog afgebouwd. Zo zag
Fred hoe de laatste hand werd gelegd
aan de zijne die over de lopende band
kwam aanschuiven. De motor werd
gestart en sloeg meteen aan, in een wolk
van olierook. Dat wel. Trots stapte hij in
en snoof met welbehagen de lucht van
'nieuw' op, een lucht die hem altijd zou bij
blijven.
In konvooi reden ze naar Tanah Abang
terug. Ze kregen de opdracht de wagens
in te rijden, tanken konden ze bij de MTD
aan het Koningsplein. Iemand kreeg de
ingeving om een soort busdienst te
onderhouden tussen Batavia en
Tandjong Priok. Dat bleek aan te slaan,
vooral bij de vele mensen die dagelijks
met vervoers-moeilijkheden te kampen
hadden. Op één van die tochten ontmoet
te Fred een vlieger die hem een dames
horloge uit Manilla verkocht. Dat was een
cadeau waar Doris vast wel blij mee zou
zijn.
Drie dagen later kregen ze nog een con
trolebeurt van hun eigen mensen en de
opdracht om rust te nemen. Fred vatte
dat ernstig op en begaf zich naar de
slaapzaal. Daar zag hij dat bijna iedereen
weg was. De laatste paar jongens keken
verbaasd dat hij er aan kwam. 'Ga jij niet
naar Pintoe Ajer?' Hij keek niet-begrij-
pend. 'Naar de Chinees', verduidelijkte de
ander. Fred merkte op dat hij juist gege
ten had. Nee, wat een sukkel was hij.
Niet om te eten maar om barang, lading,
te halen. Fred had, net als de anderen
die laatste ochtend al een volle lading
voor Bandoeng op z'n truck gekregen. Hij
snapte het nog niet. Nou, de Chinese
handelaren boden een gulden per kilo
vracht die ze meenamen naar Bandoeng.
Wat had hij op z'n wagen?
Fred had dozen met gloeilampen gela
den. Die wogen niets, toch! Hij reed mee
met de ander naar Pintoe Ajer, een
Chinese handelswijk. Rappe handen her-
stuwden zijn dozen en maakten plaats
voor zestien grote theekisten met kroe
poek die samen zevenhonderd kilo
wogen. Hij wist niet wat hem overkwam.
Dit vrachtje leverde drie maanden MTD-
salaris op!
Volgende maand: deel 12 (slot)
10