POIRRIÉ'S
PERIKELEN
Witvoetje en Pleeborstel
Wij hebben wat met dieren. Ik mag bar
sten als het niet waar is. Vroeger, toen
Nel en ik pas getrouwd waren, was het
de hond van haar broertje die ons het
leven zuur maakte. Dat beest bleef kwis
pelstaartend naar ons kijken, wat we ook
aan het doen waren. En dan waren er de
konijnen van Nel en haar zus An, waar
van er op kerstmis één per ongeluk op
tafel kwam en waarvan beide gezusters
niet één hap door de keel kregen. Hele
kerstmis naar de Filistijnen. En de zang
kanaries van ome Sjors, waarvan er
ongeveer zeventig in kooitjes in de
logeerkamer waren ondergebracht. Als
die beestjes het op hun heupen kregen,
verging je horen en zien. Later, in de eer
ste drie jaar van ons huwelijk, toen we
driehoog op een flat in Arnhem woonden,
was het tamelijk rustig. Behalve wanneer
het zoontje van onze buren weer een
paar kikkers kwam laten zien die hij in het
watertje voor de flat had gevangen. Maar
hier, in het landelijke Beekbergen, was
het hek pas goed van de dam. Honden,
katten, vlooien, spinnen, veldmuizen,
egels, konijnen, vogels, vissen en zelfs
koeien kwamen onze rust verstoren.
Eigenlijk ging het maar om één koe, een
roodbonte. Maar dat was voor mij als
niet-agrariër ook meer dan genoeg. Dat
suffe dier zag ik bijna elke dag, als ik er
met schoffel en ander tuinattributen op uit
trok om het moestuintje te onderhouden
waaraan ik in een vlaag van overmoed
was begonnen. Stelde niks voor. Het tuin
tje mat ongeveer drie bij vier meter en in
tegenstelling tot het doorsnee moestuintje
groeide er meer onkruid op dan eetbare
gewassen. Dat wrijft Nel mij nog steeds
onder de neus wanneer ik weer eens met
een geweldig plan kom. Laat maar, je
kunt niet alles hebben. Die roodbonte koe
deed trouwens niks. Als ik langs kwam
stond ze alleen maar lodderig naar me te
staren. Tot die ene droge zomer, toen ik
dagelijks emmers water moest aandragen
om de boel een beetje vochtig te houden.
Dat was niet misselijk, want het tuintje lag
ongeveer driehonderd meter van ons huis
af en geld voor een driehonderd meter
lange waterslang hadden we niet.
Verlengde armen kreeg ik van dat
emmerssjouwen. Die koe dus, had me al
een paar keer zien langsstrompelen en
was ongemerkt een beetje dichter bij het
pad gekomen. Bij mijn laatste watertrip
gebeurde het: de koe maakte een paar
passen voorwaarts en stak haar grote
kop in de linkeremmer. Ik kon schelden
en doen wat ik wilde, maar ze hield haar
grote kop in de emmer totdat ze die hele
maal leeggeslobberd had. In de worste
ling verloor ik de andere emmer, dus wég
water. Ik heb toen in razernij beide lege
emmers het weiland in gegooid en het
moestuintje aan de kant gedaan. Schoen
maker blijf bij je leest, zal ik maar zeggen.
De katten vormen weer een heel ander
en veel langer verhaal. Eigenlijk een ver
haal zonder einde, want hoewel we er
zelf geen meer hebben, stikt onze tuin er
nog steeds van. Allemaal van die gasten
die alleen maar komen om zich vol te
stoppen, zonder te betalen. Gijs, de rooie
kater van buurvrouw Aatje, is de grootste
en meest verwende vreetzak. Tweede
met stip is een grijze zwerfkater. Nel
noemt hem Witvoetje vanwege zijn witte
poten. Ik hou het op Lamstraal omdat hij
nog te lui is om de ene poot voor de
andere te zetten. Behalve als Gijs met
opgeheven staart de tuin in komt, want
dan begint 't te stuiven en maakt die grij
ze dat ie wegkomt. Dan is het geen Lam
straal maar Bliksemstraal. Gijs vindt nou
eenmaal dat ons huis inclusief tuin zijn
domein is. Het opmerkelijke aan die
slome grijze is overigens dat hij een spe
ciale band heeft met een egel, die hier
elke avond tussen negen en twaalf komt
fourageren. In de uitzonderlijk warme juli
maand, toen we hele avonden buiten
zaten met de Bokma en sherry bij de
hand, hebben we daar echt van genoten.
Vooral als ze er allebei waren. Zoiets
moetje echt gezien hebben. Pleeborstel,
dat is die egel, trekt zich nergens wat van
aan. Die komt en begint direkt aan de
kaaskruimels die we voor hem hebben
gestrooid. Witvoetje draait dan voor
zichtig om de egel heen en pikt hier en
daar een over het hoofd gezien korreltje
weg, of gaat in de buurt geduldig zitten
kijken hoe zijn tafelgenoot zich zit vol te
proppen. Maar je ziet de sufferd water
tanden. Is de tafel eenmaal leeggegeten,
dan willen die twee weieens tegenover
elkaar gaan liggen, met de snoeten een
twintig centimeter van elkaar. Pleeborstel
knort dan wat en Witvoetje knippert een
beetje met z'n ogen. Lijkt net alsof ze aan
het natafelen zijn. Dat is een prachtig
gezicht. Maar helaas komt het soms voor
dat aan zo'n gezellig etentje een abrupt
einde wordt gemaakt. Dat is wanneer Gijs
weer eens aan het wakend oog van buur
vrouw Aatje is ontsnapt en linea-recta
naar ons komt rennen. Dan is Witvoetje
weg voor je 't weet. Pleeborstel niet, die
ziet Gijs niet hangen van de mist en gaat
pas weg als hem dat zelf belieft. Na zo'n
voorval krijgen we meestal een telefoon
tje. Van Aatje. Het gesprek dat zich dan
ontspint gaat alsvolgt. Aatje: 'Hallo, is die
rooie donder van mij bij jullie?' (Aatje is
zelf ook rood.) Wij: 'Waar dacht je dan dat
die klaploper zou zitten?' Aatje: 'Die
schooier is me weer te slim af geweest,
hij vloog tussen m'n benen door naar bui
ten. Stuur hem onmiddellijk naar huis'.
Wij: 'Hebben we hem al drie keer gezegd,
maar hij zegt dat hij geen zin heeft. Het
eten is hier veel te lekker'. Aatje: 'Jullie
hebben hem toch niet weer te eten gege
ven? Kotst ie hier straks weer de hele
boel onder'. Wij: 'Nee hoor, hij heeft
alleen maar een paar stukjes kaas
opgegeten die onze egel had laten lig
gen'. Aatje: 'Ik krijg wat van die fantasti
sche smoesjes van jullie. Zeg hem maar
dat ik hem kom halen als ie niet subiet
thuiskomt. Ik wil naar bed. Welterusten'.
11