I
Portret van de familie
De Rooy uit Soerabaja
omstreeks 1935 op de
voorgalerij van het huis
van grootouders De Rooy.
Op de foto voorste rij, zittend op de
vloer van links naar rechts:
G. Schoen, C. van 't Huilenaar,
L. Schoen, G. van 't Hullenaar, Grietje
Burger.
Middelste rij zittend in de stoelen:
mw. De Rooy, J.C. Schoen, Opoe de
Rooy-van Buren, J.B. de Rooy, Catrien
Schoen-de Rooy, Henk de Rooy.
Achterste rij: C. Schoen, Jeanne de
Jonge-de Rooy, H. de Jonge, J. Schoen
jr., G.C. Burger-de Rooy, J.B. Burger,
W.F.H. Burger, W.P. van 't Hulle-
naar-de Rooy, J. de Rooy.
13
Wij woonden tijdens de Japanse bezetting in de Tjiliwoeng-
straat, een zijstraat van de Reiniersboulevard, even noordelijk
van de dierentuin in Soerabaia. Het huis stond vlak naast de
achteringang van het ziekenhuis. Wij, dat wil zeggen, mijn moe
der en vier zoons, twee tantes met elk een kind, een jongen en
een meisje. Deze vaderloze gezinnen probeerden met een
gering inkomen het hoofd boven water te houden door te
dagang (handel drijven) en andere activiteiten.
Wij kinderen mochten onder geen voorwaarde het erf verlaten
en speelden dus zo dicht mogelijk bij de straat voor het huis,
omdat daar het meest te beleven was. Ook op die bewuste dag
dus. Wij waren zo in ons spel verdiept, dat we pas later in de
gaten hadden dat we werden gade geslagen door een wat
oudere Japanner. Hij was naar schatting zo'n vijftig jaar oud en
stond met duidelijk plezier naar ons te kijken. Hij stond buiten
ons erf en ging na enige tijd gewoon weer weg.
Wij zouden niet meer aan hem hebben gedacht als hij enige
dagen later er niet weer had gestaan. Hij kwam vaker en gelei
delijk aan begon hij ons aan te spreken en kwam ook verder het
erf op. Wij kinderen vonden het niet erg, maar de moeders von
den het maar niets. Ik sprak in die tijd al wat Engels, zodat ik
een beetje met hem kon praten. Maar mijn moeder maakte hem
duidelijk dat zij zijn belangstelling voor ons niet prettig vond. Hij
stelde zich in goed Engels aan mijn moeder voor als Hiroshi en
vertelde haar dat hij niets kwaads in de zin had. Zijn belangstel
ling betrof louter de kinderen, omdat hij ook getrouwd was en
kinderen had die hij erg miste. Verder vertelde hij haar dat hij
geen militair was maar civiel ingenieur. Toen de moeders over
tuigd leken ontstond er iets van afstandelijke vriendschap.
Hij werd ook wel eens uitgenodigd voor de middagthee en een
enkele keer voor het avondeten. De dames zorgden er altijd
voor dat een oom die niet in het kamp was terecht gekomen,
aanwezig was om praatjes te voorkomen.
Hiroshi bleef echter nooit langer dan hij beleefdheidshalve voor
juist hield. Ik herinner mij dat hij steeds vóór de maaltijd een kort
gebed uitsprak en was echt ontstemd toen hij merkte dat één
van de tantes niet bad voor het eten. Dat hij wel eens bij ons at,
was des te opmerkelijker daar het Japanners verboden was ook
maar iets van eten of drinken van anderen aan te nemen uit
angst voor vergiftiging.
Na enige tijd werd ons huis ten behoeve van het ziekenhuis
door de Japanners gevorderd. We verhuisden naar de Patras
straat en verloren Hiroshi uit het oog.
Korte tijd later werd mijn moeder ernstig ziek. De bekende
Indonesische arts dokter N. kon haar niet helpen vanwege het
totaal ontbreken van medicijnen. Zij had een ernstige nierbek-
kenontsteking.
Net in die periode ontmoette ik bij toeval Hiroshi weer. Ik was
bezig met het rondbrengen van koelijs, toen hij mij in een betjak
tegemoet kwam. We zagen elkaar op hetzelfde moment. Hij liet
de betjak stoppen en vroeg honderd uit over ons gezin; vooral
informeerde hij naar het welzijn van mijn moeder. In die tijd
begreep ik niet waarom hij zo nadrukkelijk naar haar informeer
de. Later begreep ik dat hij ook getrouwd was en zoons had.
(Zijn gezin woonde in Nagasaki.)
Een vrouw die haar man zoons kon schenken stond bij de
Japanners in hoog aanzien.
Toen hij hoorde dat mijn moeder zo ziek was schrok hij en
vroeg hoe hij zou kunnen helpen. Nog diezelfde middag kwam
hij bij ons met fruit en andere versterkende middelen. Hij was
zeer bezorgd en wilde direct een dokter langs sturen, maar dat
werd resoluut door mijn moeder geweigerd. Zo kwam het dat
dokter N. moest aangeven welke medicijnen hij nodig had, die
hem dan ook direct door Hiroshi werden verstrekt. Dankzij deze
medicijnen genas mijn moeder, zij het langzaam. Hiroshi bleef
gedurende lange tijd informeren hoe het met de families ging
totdat wij opeens niets meer van hem hoorden. Ik wist waar hij
woonde en, nieuwsgierig als ik was, ben ik op zekere dag gaan
navragen of men wist waar Hiroshi was.
Een medebewoner van het huis vertelde mij dat hij een lange
reis was gaan maken en dat hij nooit meer terug zou komen,
omdat Hiroshi veel verdriet had.
Later hoorden we dat hij bij de bombardementen op Hiroshima
en Nagasaki zijn hele gezin had verloren.
G.J. Boyer O