een onnatuurlijk hoog geluid, een geluid
dat ik niet eerder had gehoord, stootte hij
een harde kreet uit, terwijl hij tegelijkertijd
zijn rechterhand voor zijn mond liet wap
peren met een snel trillend gebaar. Het
klonk alsof een troep indianen een kamp
ging bestormen. Bij dit gehuil kwam moe
der uit haar kamer aansnellen en keken
de bedienden verschrikt en niet begrij
pend vanuit hun paviljoens naar de
achtergalerij, waar zij vader lachend een
kreet hoorden maken.
'Ach, ik weet het. Een indianenstrijd-
kreet.'
'Wat indianen? Niks strijdkreet! Ik wist
niet dat die hindoestani's die ook ken
den.'
'Ik bedoel niet de hindoestanen uit India
vader, maar gewoon indianen uit Noord-
Amerika. Weet u wel de Apachen en de
Comanches, als zij met beschilderde
gezichten op oorlogspad gingen en met
elkaar vochten, zoals in de verhalen van
Old Shatterhand.'
Hij keek verward en zei: 'Jongen, ik
begrijp je niet. Ik heb nog nooit van die
vreemde namen gehoord. Onze vrouwen
beschilderen hun gezichten niet en wij
gaan niet op oorlogspad of wat dan ook.
Hoogstens kleuren onze dames hun
handpalmen en voetzolen met henna,
zodat ze er fraai en feestelijk uitzien.
Maar goed, je moeder weigert hoe dan
ook om bij het aanstaande besnijdenis
feest die kreten te slaken en zij zal haar
vriendinnen ook niet vragen om dat te
doen. Als een mwalda, een in dit land
geborene, vindt zij dit maar belachelijk en
geneert zij zich er voor.
'Wij zijn niet in Tunesië', zegt ze.
Trouwens het idee van die waterkruiken
vindt zij ook zot en geldsmijterij. Weetje
wat ze toen voorstelde? Ik moest maar
vuurwerk afsteken, zoals men hier doet
om het einde van de Ramadan te vieren
of zoals de Chinezen op de vooravond
van hun nieuwjaar. Al dat heidense vuur
werk is veel te gevaarlijk! Maar ik kan
haar dat niet kwalijk nemen. Zij noch
haar kennissen komen uit mijn land.
Maar ik wil je wel vragen of jij en je
vriendjes, je klasgenootjes en die van
Hannibal en Amilcar - die natuurlijk wor
den uitgenodigd - dit lawaai te maken. Ik
zal alvast een tweehonderd kendi's
bestellen. Elk van jullie krijgt er twee.
Jullie worden dan in een paar rijen opge
steld met de gezichten naar elkaar toe.
Op mijn eerste teken smijten jullie alle
maal tegelijk die kruiken kapot. Bij het
tweede teken slaken jullie de vreugde
kreet en direct daarna staan jullie netjes
in de houding en zingen uit volle borst
het volkslied.'
Ik wist niet hoe ik hier op moest reage
ren. Ik zou mij tegenover mijn vriendjes
schamen. Wat moesten zij wel niet van
mij en van mijn vader denken? Maar dat
24
Koesoemojoedanweg, Solo
durfde ik hem niet te
zeggen. Goed, het
stuk slaan van die
kruiken daar kon ik
wel inkomen. Ik
geloof best dat mijn
klasgenootjes en die
van mijn broertjes
zoiets geweldig zou
den vinden. Het met
hoge stemmen
schreeuwen en daar
mee met je handen
een trillende en sner
pende gil geven, kon
ik de jongens mis
schien van overtui
gen tenminste als ik
het heel handig zou
inkleden en zou ver
tellen van Winnetou,
het opperhoofd der
Apachen.
Al mijn klasgenootjes
van de HAS
(Hollands-Arabische
School), waren wel
iswaar net als wij van Arabische komaf,
maar hun ouders kwamen uit
Hadhramaut, Zuid-Arabië en zij hadden
geen boodschap aan Tunesische tradi
ties. Mijn vriendjes vonden mijn vader
toch al een merkwaardige vreemdeling;
ze bejegenden mij naar gelang hun stem
ming met meelij of met minachting. Ik
hoorde er eigenlijk niet bij.
Wij waren zo anders! Welke Arabier geeft
zijn kinderen namen als Aeneas, Amilcar
en Hannibal? Het heeft niet geholpen dat
ik mijn vriendjes vertelde dat het beroem
de mensen waren uit het verleden van
mijn vaders land, naar wie wij zijn
genoemd. Ik vertelde dat Amilcar een
beroemde aanvoerder was die vanuit
Tunesië, in Spanje en andere landen ver
overingen had gedaan en zijn zoon
Hannibal was nog dapperder. Die wist
met een leger olifanten over de Alpen
heen, Italië binnen te vallen en de
Romeinen schrik aan te jagen. Bij dit
laatste verhaal dachten mijn vriendjes
aan mijn broertje Hannibal die op school
Tjènggèng als bijnaam had. Ze schudden
hun hoofd en lachten mij uit. En hoe zit
dat met mijn naam Aeneas dan? Daar
kon ik geen duidelijk antwoord op geven.
De liefdesgeschiedenis met een koning
uit Carthago, genaamd Dido (notabene
mijn eigen zusje heette zo, dat vonden ze
ook al een gekke naam) maakte totaal
geen indruk. Ik kon het niet helpen dat zij
niet wisten waar Tunesië en Spanje pre
cies lagen en wie de Romeinen waren.
'Allemaal koefara's', was hun minachten
de commentaar. Vechten met olifanten,
slome beesten met slappe slurven!
Belachelijk! Ik had misschien beterover
kamelen of vurige hengsten kunnen
beginnen.
Waarom konden wij niet gewoon
Mohamed, Aboebakar, Omar of Ali
heten, de eigenlijke namen van de
Profeet en zijn khalieven als zovelen van
ons op school? En nu dit! Waarom moest
vader nu weer een ander soort feest
geven?
'Maar vader, welk nationaal volkslied
moeten we dan zingen?'
'Ja, daar zeg je me zowat. Tunesië heeft
bij mijn weten geen volkslied. Wat wil je
als je een Turk als Bey hebt, notabene
een knecht van de Fransen. Het enige
Arabische volkslied dat ik ken en jou heb
geleerd is dat van Syrië: 'Anti Soeria,
Biladi' (O, Syrië mijn land). Maar jouw
schoolgenoten zullen dit lied wel niet
kennen.
Trouwens wat hebben wij met de Syriërs
te maken. Jammer, want het is anders
wel een mooi en poëtisch lied. Neen, jij
hebt gelijk. Dit wordt moeilijk.'
Het werd even stil. Vader dacht na.
'Kunnen wij het zingen niet beter verge
ten, vader?' vroeg ik hoopvol, wetend dat
mijn leeftijdgenoten dat zeer gek zouden
vinden. Dat zingen was ook maar een
eigen verzinsel, dacht ik bij mijzelf.
'Stil nou, jongen. Ik heb een idee. Het
volkslied van de Hollanders, de belan-
da's. Het lied zoals jullie dat allen op
school hebben geleerd. Ik heb het jullie
vaak horen zingen als ik op je school
kwam of als jullie een aubade brachten
aan de Gouverneur op Koninginnedag of
in de kraton bij de Soesoehoenan op zijn
verjaardag.
Het klonk bijzonder fraai, mag ik wel zeg-