gen. Al doet het een beetje treurig aan
als je het vergelijkt met de Marseillaise
van die verdomde Fransen, Allah jal'an a
daula (Allah vervloeke hun regering).
Hoor, 'Allons, enfants de la patrie...' hij
begon heldhaftig te zingen, vals en zon
der maatgevoel. 'Dat is tenminste een
lied met pit, al verdienen ze een dood
schop.
Voor deze gelegenheid draag ik je op om
het Nederlandse volkslied te dirigeren op
het aanstaande feest. Je kunt alvast je
klasgenootjes van de eerste, de tweede
en de vierde klas met hun juffrouwen en
meester uitnodigen. Vraag aan je onder
wijzer of jullie het zingen op school alvast
kunnen oefenen.
Maar geen woord hierover aan je beide
broertjes. Het moet een verrassing blij
ven. Zij zouden alleen maar nerveus en
angstig worden. Onder geen voorwaarde
mogen ze tijdens de besnijdenis huilen.
Dat zou een schande zijn en jij moet er
voor zorgen dat dat niet gebeurt.'
Ik kon niets anders doen dan aan vaders
verzoeken, die eigenlijk bevelen waren,
gevolg geven.
Hoe zouden zij op school reageren?
Kruiken breken, vreugdekreten schreeu
wen en het Wilhelmus zingen!
Ik probeerde me mijn eigen besnijdenis
te herinneren. Ik was toen misschien ook
zes of zeven jaar oud. Ik kon me niet veel
meer voor de geest halen. Vader was
toen inderdaad niet in staat geweest zo'n
feest te geven zoals hij zich had voorge
nomen.
Vlak voor de vastgestelde datum kreeg
hij bericht uit zijn vaderland van het over
lijden van een familielid. Hij moest het
feest sober houden.
Alleen zijn beste
vrienden en kennis
sen had hij uitgeno
digd. Er was muziek
noch het breken van
kruiken en ik kon mij
ook geen lekkernijen
herinneren. Alleen
duizend angsten
voor de grote dag,
de dag dat een man
met een scherp mes
mij de wereld van de
volwassene zou
moeten binnen lei
den.
Het gebeurde vroeg
in de ochtend, vlak
na zonsopgang,
zoals bij de executie
van ter dood veroor
deelden. Ik werd
door vader zachtjes
naar een versierde
stoel op de achter
galerij geleid. Er
waren veel mensen. Allemaal mannen.
Mijn moeder kon ik nergens zien. Ik zag
al die beelden in een soort verdoving en
mijn lichaam was totaal verlamd. De beul
tilde mijn sarong op. Hij prevelde zacht
jes: Bismillah ir rachman ar Rahim (In
naam van Allah, de Barmhartige). Ik had
daaronder geen broek aan. Voor ik er erg
in had voelde ik plotseling iets kouds en
iets nats; een scherpe pijn stak door mijn
onderlichaam. Een gejuich van al die
mannen om mij heen. Het was gebeurd.
De man met zijn barbiersmesje liet mij
triomfantelijk een bebloed velletje zien en
gooide het toen achteloos in een metalen
bakje. Hij deed wat gelig poeder op mijn
dood aanhangseltje en zwachtelde er
toen voorzichtig een verband omheen. Ik
had al die tijd geen kik gegeven. Ik kon
het gewoon niet. Al mijn spieren weiger
den te werken. Men prees mijn moed,
maar men had beter moeten weten.
Zij klopten me op mijn schouders, aaiden
mijn hoofd en stopten mij geld toe. Grote,
blinkende zilveren ringgits die ik de rest
van de dag voortdurend in mijn jaszak
vastklemde als zocht ik daarin troost voor
de ellende die grote mensen aanrichtten
bij kinderen. In lekkernijen had ik geen
trek. Ik had moeite met plassen. Het ver
band moest er vaak af. Ik zag dat het vel
eromheen opgezwollen en rose gekleurd
was. Er moest steeds vers poeder op en
nieuw gaas omheen. Maar verder viel het
mee.
Na de siësta, toen de grootste hitte voor
bij was en de gasten al lang waren ver
dwenen, wilde vader mij een plezier doen
door met mij een rit met de andong door
de stad te maken. Voorzichtig tilde hij mij
op de achterbank van de wagen, waarna
hij naast mij ging zitten.
Wij reden zwijgend naar het centrum van
Solo met al die verschillende winkels en
warongs. Vader hield in de andong mijn
linkerhand vast. In mijn andere vuist voel
de ik steeds de rijksdaalders zitten. Toen
wij langs het Japanse warenhuis Toko
Asono reden begon ik te denken over
wat ik met mijn geld daar kon kopen.
Zoveel had ik nog nooit bezeten.
Het rijtuig sloeg een zijstraat in, een
straat die ik niet eerder had gezien. Hier
waren uitsluitend Chinese winkels met
opschriften die ik niet kon ontcijferen. Er
liepen veel mensen rond. De weg was
minder goed geasfalteerd dan elders.
Grote keien en gaten ontsierden het weg
dek. Onze andong begon te rammelen
en moest vanwege de drukte stapvoets
verder rijden. Het was alsof de mensen
hier feest vierden, zoveel vrolijkheid en
lawaai heerste er. Vreemde walmen hin
gen er in deze Kampong Tjina (Chinese
wijk). Naast vettige baklucht van de
straatventers waren er ook wierookgeu
ren uit de plaatselijke klentèng en de vele
huisaltaren. Anders dan in onze kam
pong Arab zag je hier veel vrouwen op
straat, die ongesluierd boodschappen
deden of gewoon met andere mannen
gezellig stonden te omong kossingen.
Een étalageruit van een doktor gigi, de
tandarts, trok mijn aandacht. Een groot
reclameschilderij dat van opzij een
opengesneden wang van een grijnzende
Chinees voorstelde. Het gebit was bloot
gelegd. Je kon gemakkelijk al zijn tanden
en kiezen tellen. De spieren en aders van
de boven- en onderkaken waren zorgvul
dig weergegeven. Er was veel rood voor
het portret gebruikt.
Ik voelde een kloppende pijn opkomen in
mijn sarong. Voor en in de open winkels
praatten en lachten de Chinezen, terwijl
ze vaak op de grond spogen.
Wordt vervolgd
Woordenlijst
andong - rijtuig
assel - honing
bajaks - badkamerklompjes
Bey - sultan
Klentèng - tempel
koefara's - heidenen
omong kossong - kletsen
ringgits - rijksdaalders
samin - geklaarde boter
Sidi - heer, meneer
tjènggèng - huilebalk
25