Onze vlucht van de Kei-eilanden (slot) door F. Dikmans-van Bloemen Waanders Maandagmorgen 18 december De kinderen werden één voor één wak ker. Lanny klaagde dat zij zo moe werd en dat Robert haar niet los wilde laten. Met moeite konden we Robert ertoe bewegen van plaats te veranderen. Onder protest en huilend kroop Robert naar mijn kant, kroop tegen me aan en mokte zachtjes door. Lanny keek over de rand van de boot en vroeg klagend of we er nog niet waren en hoe lang we nog moesten varen. Hein antwoordde: 'We zijn er nog lang niet meidje, maar we gaan ook niet naar de familie Tethool, maar naar Irian Barat (Nieuw-Guinea). Als je je niet meer ziek voelt, kom dan maar bij me zitten. Kijk, de zon komt al een beetje door de wolken schijnen en het begint al wat warmer te worden.' Hein had gelijk, want de zon kwam inderdaad, heel waterig nog, door het wolkendek sie pelen. Erik werd ook wakker. Hij had denk ik iets horen zeggen over Irian Barat. Zijn interesse werd gewekt en meneer zat meteen kaarsrecht overeind wild om zich heen te kijken. Er was echter niets te zien, alleen water en mist. Samen met Lanny klom hij op het achterplechtje bij Hein en Huib. Die twee wilden beslist niets missen van wat er nu komen ging. Het stormde niet meer, er waren geen schuimkragen meer te zien, het leek er zelfs op dat de zee kalmer werd. Ook de wind was gaan liggen, het waaide nog wel, maar het was geen wind van beteke nis. Mijn misselijkheid was over en ook Robert begon tekenen van leven te verto nen. Met z'n allen probeerden we een plaatsje te vinden op dat kleine plekje dat wij heel deftig 'het dek' noemden. Heel dicht tegen elkaar aangedrongen lieten we ons door die waterige zon een beetje warmen en drogen. Wat een heerlijk gevoel was het, niet meer zeeziek te zijn en weer rechtop te kunnen zitten. Opeens waren er geen golven meer. Verbaasd keken we elkaar aan, we vroe gen ons af hoe dit te verklaren was. Nog geen uur geleden werden we door golven en wind nog door elkaar gehutseld en nu ineens was er geen rimpeltje te bespeu ren. De mist was er nog steeds, maar de zon deed zijn best om door het dikke wol kendek heen te schijnen. Sotir, Coba en Davy hadden ook geen last meer van zeeziekte, en kwamen uit 26 Foto: Theo Janssen hun holletje. Hoe lang we zo gevaren hebben, weet ik niet meer, maar ineens was de mist weg... helemaal weg en wat zich toen voor onze ogen ontvouwde... zou het écht zijn, was het geen fata morgana? Mijn hele leven zal ik deze ogenblikken niet vergeten, het was zo overweldigend dat woorden tekort scho ten. Het was of we een muur van dikke mist gepasseerd waren en regelrecht de hemel binnenvoeren. De lucht was blauw, zo blauw als alleen de hemel kon zijn bij hoog zomer. De zon scheen fel en uit bundig en om ons heen, waar we ook naar toe keken, van links naar rechts... en omgekeerd... we zagen alleen maar land, een onmetelijk groot land, dat omzoomd werd door witte zandstranden

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1995 | | pagina 26