op het zand, een gebaar dat zoiets als
'eindelijk zetten we voet aan wal op
Nederlands grondgebied, Nieuw-
Guinea', moest betekenen. Toen de drie
mannen het sein op veilig hadden gezet,
gingen we ook aan land. Sotir had een
put met zoet water gevonden; daar heb
ben we ons heerlijk grondig kunnen was
sen en baden. De boot werd leeggehaald
en schoongewassen. Het was een stuk
niemandsland met een mooi strandje en
veel struiken en schaduwbomen. Wij ble
ven hier de hele dag en hebben kunnen
uitrusten en bekomen van die twee
onvergetelijk angstige nachten en dagen
op die eindeloze zee. Tegen vier uur von
den we het tijd worden om de boot weer
in te pakken en onze weg te vervolgen.
De motor werd gestart en we voeren tus
sen het vaste land en de daarvóór liggen
de eilandjes op zoek naar een geschikte
plaats om de nacht door te brengen.
Terwijl we bewonderend naar al die
pracht om ons heen keken, zagen we
opeens dat we begeleid werden door
honderden dolfijnen. Spartelend, darte
lend en buitelend zwommen ze naast,
achter en voor de boot; het leek of zij ons
met hun vriendelijke snuitjes toelachten,
alsof zij wilden zeggen: 'Goede reis, men
sen en behouden aankomst.' We konden
onze ogen niet van ze afhouden en de
kinderen juichten het uit elke keer wan
neer er een paar de lucht in sprongen en
weer in het water terug plonsden. Het
was zo wonderlijk, zo bovennatuurlijk,
begeleid te worden door 'vissen'. En ik
voelde me een bevoorrecht mens, dat ik
zoiets heb mogen aanschouwen. Wij von
den een beschutte baai, waar we het
anker uitgooiden. We bleven echter in de
boot slapen.
Woensdag 20 december
Heel vroeg in de morgen vervolgden we
onze weg. Hein had het zeil gehesen en
de landwind blies onze zeilen bol. Ons
bootje gleed geluidloos en soepel door
het water. Het komfoortje werd weer
geïnstalleerd om theewater op te zetten.
Ons ontbijt bestond uit èmbal gesopt in
warme thee. De zon goot haar stralen uit
over het water, dat glansde en schitterde
alsof er een emmer zilver in leeggegoten
werd. Coba en de kinderen begonnen
kerstliedjes te zingen. Over een paar
dagen zou het immers Kerstmis zijn. Ons
gezang klonk ons zo mooi in de oren; het
maakte ons blij en vrolijk, het gaf een
gevoel van intense saamhorigheid en
vrede. Om zó te varen, aan niets te den
ken, geen oorlogen, geen intriges, geen
politieke verwikkelingen, geen mensen
die vervolgd, mishandeld of onrecht wordt
gedaan; je zou deze ogenblikken voor
altijd willen vasthouden. Maar wij werden
tot de werkelijkheid teruggeroepen. Sotir
sprong overeind en maakte ons erop
attent dat hij in de verte een kolek zag
(prauwtje) waarin twee mensen zaten.
Opgewonden stonden wij op onze tenen
ons uit te rekken om toch vooral iets te
kunnen ontdekken dat op een kolek leek.
Na lang turen en zoeken en vragen van
'waaaaaaar? waaaaaaar dan toch??'
zagen we eindelijk iets bewegen. Het was
inderdaad een prauwtje waarin twee
mensen roeiden alsof hun leven ervan
afhing. Wij startten de motor en voeren
naar dat 'bewegend voorwerp'. Het waren
twee papua's die op weg waren naar hun
doesoen (tuintje). Ook onderscheidden
we de rood-wit-blauwe vlag en we vielen
in eikaars armen. Hein kon van ontroe
ring niet meer praten; ik dacht dat bij het
zien van die vlag, bij hem ook de span
ning geweken was. Hij was er al die tijd
niet zeker van dat we in Nieuw-Guinea
waren, had steeds het idee dat het de
Aru-eilanden waren. Nu had hij dan ein
delijk zekerheid. Gelukkig verstonden de
twee papua's de Indonesische taal, zodat
wij hun konden vertellen dat wij vluchte
lingen waren uit Indonesië en dat zij ons
naar hun dorpshoofd moesten brengen.
Zij op hun beurt vertelden ons dat zij
bang geweest waren, toen ze een boot
op zich af zagen komen die geen drie
kleur in top had. Dat zou namelijk voor
hen een teken geweest zijn dat ze met
bevriende mensen te maken hadden.
Boten zónder vlag, dat waren vijanden;
dat was de reden dat zij zo hard weg
roeiden. Wij hebben er later met elkaar
om gelachen, maar het was goed
beschouwd toch ook wel even gevaarlijk
geweest. Zij hadden bijvoorbeeld op ons
kunnen schieten met hun pijl en boog.
Gelukkig was dat alles niet gebeurd, die
twee mensen brachten ons naar hun
kampong en stelden ons voor aan hun
dorpshoofd. Hein vertelde hem ons ver
haal en die dag waren wij gasten van een
dorpshoofd van een onbekende kampong
in het binnenland. Na het eten gaf hij ons
een gids mee die ons naar een eiland
zou brengen in de buurt van de plaats
Kaimana; het eiland Namatota. Het was
reeds bijna donker toen wij arriveerden.
We werden ontvangen door een
Ambonese onderwijzer die daar met zijn
gezin woonde, zijn naam was Patty. Hij
vertelde ons dat het dorpshoofd afwezig
was, maar dat hij de honneurs zou waar
nemen. Wij vonden bij hem een gastvrij
onthaal. Toen wij allen om het avondeten
zaten, ging hij voor in een gebed. Met
ons dankte hij God voor zijn bescherming
en voor onze veilige aankomst. Diezelfde
avond schreef Hein een brief naar het
Hoofd van Plaatselijk Bestuur en naar het
Hoofd van de Politie van Kaimana dat de
familie Dikmans als vluchtelingen op het
eiland Namatota was aangekomen. Een
koerier zou het de volgende dag op de
betreffende adressen bezorgen.
Donderdag 21 december
Deze dag ging rustig voorbij. Wij hadden
weer, na de afgelopen dagen, in een bed
geslapen. Wij hebben de dag besteed
door het eiland te verkennen, met de
mensen te praten en geduldig te wachten
tot de politieboot ons zou komen halen.
Vrijdag 22 december
In de namiddag arriveerde er een grote
prauw met een verpleger van de malaria
bestrijding, de heer Haheyakaya (een
moeilijke naam om te onthouden). In één
van de dorpjes die hij had aangedaan
was het gerucht doorgedrongen dat een
Indische inspecteur van politie met zijn
gezin op het eiland Namatota was aange
komen. Hij was genegen ons naar
Kaimana te vergezellen en op onze
mededeling dat we niet genoeg benzine
meer hadden, stelde hij ons gerust. Hij
zou dan een lijn uitgooien en ons voort
trekken. Wij hebben hartelijk afscheid
genomen van de familie Patty en van de
mensen van het eiland. We stapten in de
boot en daar gingen we weer, deze keer
voor ons laatste traject. Na een poosje
gevaren te hebben, zagen we een politie
boot die full-speed op ons af stevende.
Toen de boot dicht genoeg genaderd
was, schalde er een stem over het water:
'Is dat daar inspecteur van politie
Dikmans?' Wat klonk het fijn om weer in
het Nederlands aangesproken te worden
en in het Nederlands te kunnen antwoor
den. Wij werden overgeheveld naar de
grote boot en daar werden de kinderen
verwend met snoepjes en drop. Op de
kade en het strand van Kaimana zag het
zwart van de mensen; als een lopend
vuurtje was het nieuws tot de bevolking
doorgedrongen, dat de politieboot vluch
telingen uit Indonesië zou ophalen. Wij
mochten echter met niemand contact
hebben of praten, wij moesten meteen in
gereedstaande jeeps stappen, die ons in
vliegende vaart naar een kazerne brach
ten. Daar aangekomen werden we in een
grote zaal ondergebracht; we kregen
matrassen, kussens, linnengoed en
dekens voor de nacht. Ook kregen we
een groot stuk zeep om ons te wassen.
Toen iedereen een bad had genomen en
wij weer bij elkaar zaten, werd er brood
binnengebracht; drie grote broden met
boter en beleg. De kinderen vielen op het
eten aan als hongerige wolven. Stel je
voor: bróód! Dat hadden we al een jaar
niet gegeten. Brood was in die tijd in de
Molukken een luxe. Als je meel kon
kopen, kon je het zelf bakken, maar in de
winkels was het niet te koop. En als er
toevallig één of andere winkel was die
wél brood te koop had, dan waren ze zo
verschrikkelijk duur, dat het zelfs voor ons
niet te betalen was. En nu ineens moch
ten ze net zoveel eten als ze lustten.
Toen er geen kruimel meer over was, had
28