vrijlating van door pemoeda's ontvoerde Europeanen, evacuée's et cetera. De administratie werd verzorgd door de com missaris van politie I Ch. van de Berg (reserve 1e luitenant KNIL) en hem moest ik assisteren. Na het vertrek van de Britten in februari 1946 ging ik met de heer Van de Berg mee naar de door hem opgerichte afdeling Field Security bij de Nederlandse B-Divisie. Daar ben ik gebleven tot ik in juni 1946 weer voor de dienst bij de politie werd opgeroepen. Over mijn ervaringen bij het D.L.O. zou ik een heel boek kunnen schrijven, helaas heb ik niet het vermogen daartoe. Alle meldingen bij het D.L.O. werden opgeno men in drie files, waarvan er één getiteld was Persons missing, Abductions, Kidnapping. Het Verbindingskantoor was de enige plaats, waar men Britse hulp kon verwachten in geval van ontvoerin gen en dergelijke. Ook werden allerlei inlichtingen verzameld over troepenbewe gingen van de Indonesiërs. Alle rapporten werden doorgezonden naar de Britten, onze tussenpersoon was captain Reader. Het typewerk werd eveneens verricht door vrijwilligers, te weten de dames Josta van Maldeghem en Betsy Lakatua, later kwam ook nog mevrouw Watrin erbij. Het is doodzonde, dat de genoem de drie files in het ongerede zijn geraakt, ik had ze prachtig kunnen gebruiken voor deze rapportage, thans kan ik uitsluitend putten uit mijn geheugen en dat van anderen, die de bersiaptijd ook hebben meegemaakt. Volgens mijn taxatie zijn in de bersiappe- riode tenminste duizend personen van Nederlandse, Ambonese en Menadonese landaard vermoord in de stad Bandoeng en naaste omgeving. Dat is een cijfer, dat ik bij de opheffing van het D.L.O. uit de binnengekomen en schriftelijk vastgestel de meldingen heb berekend. Aangezien tijdens de bersiap het Verbindingskantoor de enige instantie was, waar vermis singen, ontvoeringen, moorden en derge lijke konden worden gemeld, moeten de gegevens wel juist zijn. Behalve registratie van meldingen van ontvoeringen e.d. heb ik nog deelgeno men als tolk aan de Britse zuiveringsactie in het Tjitjadasgebied, later moest ik ook deelnemen aan het verhoor van de bij deze actie gevangen gemaakte Indonesiërs. Éénmaal was ik tolk bij een krijgsraadzaak tegen drie Brits-Indische sepoys, die met de extremisten wapens hadden geruild tegen vrouwen en geiten. Naast de evacuatie van Kebon Waroe werd mij ongeveer een week later - dat zal dus in november geweest zijn - de evacuatie opgedragen van de gehele Oosteindebuurt, Boengsoeweg, Nieuwe Binnenweg (kort zijstraatje Katja-katja Wetan). Ongeveer dezelfde tijd of kort daarvoor had de evacuatie plaats van de Papandajanbuurt, kapitein Vrijburg had daar persoonlijk de leiding. De elders in de stad ten zuiden van de spoorweg ver spreid wonende Europeanen waren meestal op eigen initiatief naar het noor den getrokken, toen het gevaar voor ont voering steeds meer toenam. Met uitzon dering van Tuindorp, de nog circa dertig in deze wijk wonende personen werden door kapitein Vrijburg onder bescherming van Brits-Indische soldaten op 8 decem ber geëvacueerd. Deze datum is de enige datum, die zeker is. Bij deze actie raakte de inspecteur van politie Max Tutuarima namelijk gewond door eigen vuur, en van deze gebeurtenis bestaat een authentiek rapport. De evacuatie werd weer uitgevoerd met trucks van de M.T.D. onder bescherming van de Japanners. Het is mij toen opge vallen hoe snel en efficiënt de Japanners daarbij te werk gingen. Al mijn opdrach ten werden stipt uitgevoerd, de afzetting was zodanig, dat er geen muis doorheen kon. Die eer moet ik hen wel nageven, al heb ik hen altijd hartgrondig gehaat. De operatie verliep heel vlot, er was slechts één incident, ik kon toen niet bevroeden, dat ik daarna tot twee keer toe, de eerste keer ruim een maand daar na en vervolgens een jaar later, weer met de gevolgen van dit incident zou worden geconfronteerd. Wat was namelijk het geval? Ongeveer op het midden van de Oosteindeweg woonde het gezin Van Dort, man, vrouw, zoon Willy, een doch tertje, een zuster van heer Van Dort en haar verloofde (zijn naam is mij ontscho ten), ene heer Reep en in het paviljoen mevrouw Le Clercq de Courcelles. Al deze mensen wensten niet geëvacueerd te worden, ik heb nog heel veel moeite gedaan om mevrouw Le Clercq, die ik persoonlijk kende, over te halen toch mee te gaan. Zij bleef echter bij haar weige ring en vertrouwde volkomen op de heer Van Dort, die beschikte over wapens en goed overweg kon met de bevolking van de achter Oosteinde liggende kampongs. Op eerste Kerstdag 1945 - deze datum is blijvend in mijn geheugen gegrift - had ik alleen dienst op het D.L.O.; kapitein Vrijburg, de heer Van de Berg en het ove rige personeel, hadden een dagje vrij. Het zal ongeveer twaalf uur 's middags geweest zijn, toen mejuffrouw Van Dort en haar verloofde, onder de modder, bui ten adem en wanhopig, het kantoor wer den binnengebracht. Zij vertelden dat pemoeda's het huis van de familie Van Dort waren binnengedrongen. Zij wisten nog tijdig over de achtermuur te ontko men en hadden door de sawah de spoor baan weten te bereiken. Ook hadden zij geprobeerd hulp te krijgen van de Japanse schildwachten bij de spoorweg overgang, maar die hadden slechts de beperkte opdracht om de overgang te beveiligen en konden niets doen. Wel zorgden zij er voor, dat de beide vluchte lingen bij mij op het D.L.O. terecht kwa men. Ik heb toen onmiddellijk de dienst doende Britse officier en kapitein Vrijburg ingelicht en ben daarna als een haas op mijn fiets naar de overgang gereden. Tot mijn niet geringe verbazing zag ik, dat naast de overgang twee Indische jongens rustig aan het schieten waren op de pemoeda's, die zich op de Oosteindeweg vóór het huis van de Van Dorts bevonden en die ook heftig terugschoten. Noten: 1Later bleek, dat het gezin Sinclair de Rochemont, moeder en dochter Mieke, zich toen in een binnenkamer van de woning had gevonden onder bewaking van enig pemoeda's. Zij werden onder gebracht in de strafgevangenis Soeka- miskin en werden enige maanden later met andere lotgenoten uitgewisseld tegen door ons gevangen genomen pemoeda's. Kapitein Vrijburg organiseerde deze ruil en was daar ook bij aanwezig. 2) Ruim een jaar later slaagde ik er in één van de ontvoerders van het gezin Portier te arresteren. Op zijn aanwijzing heb ik toen hun lijken opgegraven met medewerking van sergeant Morbeck van de Gravendienst. Verder waren toen aanwezig de subsituut-officier van justitie mr. Blok en een zoon Portier, ex-krijgsgevangen militair KNIL. De lij ken waren begraven nabij de kruit magazijnen van Bodjong-koneng, circa vier kilometer vanaf het einde van de Engelenweg. De lijken van de oude heer Portier en van zijn twee kleind ochters (drie a vier jaar oud) lagen in een droge put, die met zand was dichtgegooid. De andere leden van het gezin, mevrouw Portier, haar gehuwde dochter en haar elf-jarige zoon werden een kilometer verder gevonden. Alle slachtoffers waren aan de handen gebonden, de volwassenen waren gedood door een zwaardslag in de nek. De bij de opgraving aanwezige zoon Portier heeft al zijn familieleden geïdentificeerd. Volgende maand het tweede en laatste deel. 37

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1995 | | pagina 37