F,ra-r. 'jêBÊÊ
infiltreren, vormde een probleem. Het is
dan ook voor een belangrijk deel te dan
ken geweest aan de groepjes Indische
jongens, die al dan niet gewapend de
pemoeda's te lijf gingen, dat er niet meer
Europeanen in Bandoeng zijn vermoord.
Vóór de verdeling in Noord en Zuid von
den ook in Zuid-Bandoeng regelmatig
schermutselingen plaats. Soms konden
door numerieke overmacht vuurwapens
op de pemoeda's worden veroverd. Af en
toe verdwenen er karabijnen uit de maga
zijnen van de L.T.D. (Leger Technische
Dienst) naar de jongelui. Eén van de
directeuren van de L.T.D. kneep daarbij
dan een oogje dicht. Het was bekend, dat
hij daadwerkelijk deel nam aan de acties
tegen de pemoeda's. Ik doel hierbij op
kapitein ir. Luyke Roskot. Andere namen
zijn die van de oude heer Hoorn, die
steeds fanatiek meedeed; en van Olly
Landouw en Piet Cornelissen (later
Andjing Nica).
Éénmaal heb ik meegemaakt, dat een
groep jongens, onder wie Olly en Piet,
door de Britse troepen was ontwapend en
gevangen gezet in het D.V.O. gebouw.
Door tussenkomst van kapitein Vrijburg
werden zij na enige dagen alweer op vrije
voeten gesteld. Na enige dagen hadden
zij hun oude handwerk weer opgevat.
Bijzonderheden over de Indonesische
strijdgroepen, over hun acties en locaties
ontvingen wij regelmatig van genoemde
heer Hoorn, die overal informanten had
zitten onder goedwillende Soendanezen.
Voorts ook nog van de ritmeester R.S.,
een telg uit het Solo's vorstengeslacht en
van zijn Javaanse lijfwacht, sergeant
majoor N. Al deze informatie werd geregi
streerd en aan de Britten doorgegeven.3)
Van de Indonesische strijdgroepen in de
regio Bandoeng herinner ik mij behalve
de reeds genoemde B K R. nog de
Banteng Hitam, de Banteng Merah, de
KRIS (Menadonese pemoeda's), de
Barisan Srikandi (jonge meisjes). De
B K R. behoorde wel tot de meest gema
tigde en als men in hun handen kwam,
bestond er nog kans op een enigszins
redelijke behandeling. Maar de leden van
de vele andere strijdgroepen kenden
meestal geen pardon, alle Nica-mensen
waren fout en moesten dood.
Degenen, die zich bij het D.L.O. meldden,
hadden meestal het trieste verhaal over
ontvoering van gezinsleden, huisgenoten,
vrienden of buren. Op een dag kwam
iemand met het bericht, dat mevrouw
Annie van Krohn-Heyning, mijn vroegere
klasgenote van de Bandoengse H.B.S.,
met haar kinderen was ontvoerd. Een
week later vervoegde zij zich echter per
soonlijk op ons kantoor. Ik kan mij niet
herinneren of zij inderdaad was ontvoerd
of dat de melding over haar ontvoering op
een vergissing had berust.
Zoals ik reeds opmerkte, was de B K R.
wel de meest humane en ook best
gedisciplineerde strijdgroep. De Indone
sische politie had helemaal geen gezag,
men beschikte over onvoldoende man
kracht om tegen misdragingen van de
pemoeda's op te treden. Oude getrouwen
bij de politie konden wel eens de helpen
de hand bieden, zij moesten daarbij wel
heel voorzichtig zijn. Zo werd mijn vriend
Odde de Jong, die bijna een jaar als poli
tiek gevangene bij de P.I.D. en in de
Bantjeuj-gevangenis had gezeten, op de
Katja Katja Binnenweg, toen hij wat wilde
ophalen uit zijn verlaten huis aan de
Nieuwe Binnenweg, door een groep
samurai-zwaard ter dood te worden
gebracht, waarna zijn lijk dan in de kali
zou worden geworpen. Vóór de executie
kreeg hij toestemming om te knielen voor
een laatste gebed en van een ogenblik
van onachtzaamheid van zijn bewakers
wist hij gebruik te maken om - geboeid en
wel - in het kolkende water van de kali te
springen. Met de moed der wanhoop wist
hij zich in het water van zijn boeien te
bevrijden en op een veilige plek de kant
te bereiken. Meestal liep een ontvoering
niet zo goed af, zoals het geval van de
inspecteur van politie P. v.d. Eynden.
Ongeveer een week na de evacuatie van
Kebon Waroe waagde hij zich met één
van de voormalige buurtbewoners
pemoeda's opgepakt. Gelukkig voor hem
kwamen toen juist twee agenten langs,
één van hen was Karta, die vaak voedsel
en berichten voor Odde had
binnengesmokkeld in zijn P.l.D.-tijd. Deze
agenten hebben Odde van de pemoeda's
overgenomen met de belofte, dat zij hem
wel een kopje kleiner zouden maken.
Gelukkig geloofden zij Karta en langs
slinkse wegen heeft hij Odde in veiligheid
weten te brengen.
Een ander verhaal was dat van Leo van
Zuylen, die in de periode van de overstro
ming van de kali Tjikapoendoeng - eind
november/begin december door pemoe
da's was opgepakt en gevangen gezet.
Op een morgen werd hij - de handen op
de rug gebonden - naar de oever van de
Tjikapoendoeng geleid om daar met de
Bongenaar (een zoon van de bekende
kunstfotograaf aan de Bragaweg) in zijn
oude wijk om goederen op te halen, bij de
evacuatie had hij immers slechts het
hoogst noodzakelijke kunnen meenemen.
Men heeft nimmer meer iets van hen ver
nomen. De heer Bongeraar sr. is later -
toen ik alweer bij de politie dienst deed -
nog bij mij geweest met het verzoek om
speciale aandacht voor deze zaak.
Helaas heb ik onder de honderden
pemoeda's, die ik heb verhoord nooit
iemand gevonden, die mij iets over deze
twee vermiste personen had kunnen ver
tellen.
Bekend is ook het geval van mevrouw
Janssen-v.d.Weele, echtgenote van de
inspecteur Kees Janssen. Zij woonde met
haar broer en diens gezin aan de
Gemeentekantoor aan de Atjehstraat in Bandoeng
38