Weerzien met Indië en Indonesië Bericht uit de Molukken Verbinding Wandelend in het land van twee culturen zie ik de regenboog zijn kleuren verspreiden grensverleggende boog voert mij mee naar ongekende ruimte ik verander steeds ik groei met de kleuren mee naar links naar rechts de hoogte in om te vliegen op nieuwe woorden vernieuwde gedachten ik spreek de taal van binnen en van buiten verbind oost naar west west naar oost deze twee in mij verweven componeren een nieuw lied Eddy Lie Vonny Al lezend in Weerzien met Indië en Indonesië door Adriaan Goedhart over Magelang en zijn jeugd aldaar Moesson januari 1996, pag. 48), zie ik mijn jeugd als een film voorbij gaan. Hoewel ik nog nooit in Midden-Java ben geweest en waarschijnlijk ook nooit in Magelang zal komen, zie ik die plaats helemaal voor mij. Ik zie mij nog knikkeren, tollen met zelf gemaakte tollen van peté-hout, vlie geren met zelf gemaakte vliegers en gla stouw (gelassan) en slenteren door de rijstvelden en de kampongs. Ik ben geboren op 22 september 1931 in Batavia. Daar mijn vader een baan had bij 's-Lands Baggerbedrijf, zwierven wij nog al eens van de ene havenplaats naar de andere. Zo hebben wij vóór de oorlog in Tandjong Priok, Soerabaja en Belawan gewoond. Aangezien mijn vader een zogenaamd Indisch contract had, gaf dit hem geen recht om zijn vakantie, zo hij die ooit heeft gekregen, in Europa door te brengen. Tijdens de oorlog zaten wij, mijn ouders, mijn twee zusters en ik, in Medan. Bij de inval van de Japanners in Medan heb ik als jongen van tien jaar oud met eigen ogen gezien hoe zij op de cen trale pasar zo maar acht willekeurige voorbijgangers oppakten en vervolgens onthoofden ter afschrikking. De lijken moesten daar een week blijven liggen. Mijn vader werd, naar ik meen binnen een week, gaande naar zijn werk in Belawan, opgepakt en naar later bleek, naar Birma vervoerd. Door de slechte administratie van het Japanse leger werd mijn moeder herhaaldelijk lastig gevallen met de vraag waar mijn vader was, hij was namelijk het hoofd van de vernie lingsbrigade van het havengebied geweest. Hoewel mijn moeder naar alle eer en geweten kon antwoorden dat zij het niet wist, werd zij door hen niet geloofd. Mijn moeder en mijn twee zus ters hebben in de kampen Serdangkwar- tier, Poeloe Brajan en Aik Paminke geze ten. Ik zelf heb eerst bij mijn moeder en twee zusters in het Serdangkwartier en Poeloe Brajan gezeten en ben toen als 'man' van elf jaar naar het mannenkamp gebracht in Si Rengo Rengo. Na de oorlog hebben wij elkaar gelukkig weer gevonden. Mijn vader echter op een heel merkwaardige manier. Wij wisten niet waar hij was en of hij nog leefde, mijn moeder heeft daarvoor diverse instanties afgelopen, ook de RAPWI. Omdat zij het ook niet wisten, ben ik dagelijks naar het vliegveld Polonia gegaan. Wij woonden daar niet ver vandaan en bij elk transport dat aankwam schreeuwde ik of er soms een meneer Brocx bij was. Uiteindelijk hebben wij hem zo gevonden. Hij wist ook niet waar wij waren en of wij nog in leven waren. Na de oorlog woon den wij onder het gezag van het Brits- Indisch leger, eerst in Kampong Keling. Vandaar zijn wij verhuisd naar de Hugo de Vrieslaan en de Van Leeuwenhoek laan vlakbij het DPS-terrein. In juni 1949, toen mijn vader voor de tweede keer door de Indonesiërs met de dood werd bedreigd, zijn wij op eigen kosten met ms. Willem Ruys vanuit Tandjong Priok naar Nederland vertrok ken. Wel met een lening van de Neder landse regering, maar alles netjes terug betaald. H. Brocx (Uit de bundel Lijn 26, verschenen bij uitgeverij Opwenteling) door Kees Heij Neem de contanten en laat de rest varen. Omar Chajjam Vanochtend om negen uur stond Vonny, een kamermeisje van het beste hotel op Ambon, bij ons voor de deur. Vonny is een lieve, kinderlijke vrouw van rond de dertig jaar. Ze komt graag bij ons op bezoek en brengt dan altijd iets lekkers mee. Het hotel heeft een goede kracht aan haar, want ze is Nederlands opgevoed en de vele toe risten uit Nederland, die nostalgische reizen naar hun legerplaatsen maken, zijn ontroerd wanneer Vonny hen in hun eigen taal aanspreekt. In tegen stelling tot deze oud-militairen spreekt Vonny over Jakarta en Jayapura in plaats van Batavia en Hollandia. Vonny is van goede komaf. Met haar ouders heeft ze in een dure buurt in Jakarta gewoond. Toen haarvader stierf was het goede leven voorbij en trok ze met haar moeder bij een oom en tante op Ambon in. Doordat ze nu afhankelijk is van haar oom werd beslist dat ze een volledig Nederlandse opvoeding zou krijgen. Ze leest de Nederlandse tijdschriften die we voor haar meebrengen, gedraagt zich Nederlands en heeft juist hierdoor geen echte vrienden. Van haar oom mag ze niet met jongens omgaan. Door haar gehoorzaamheid en eerbied voor ouderen en familie zal Vonny vermoedelijk nooit trouwen. Gezelligheid en vriendschap zoekt ze daarom bij anderen. De zeldzame keren dat ze bij ons logeert wil ze altijd haar schoenen laten staan om zeker heid te hebben dat ze terug mag komen. Vanuit ons standpunt gezien is Vonny zielig. Zelf weet ze vermoedelijk niet beter. Ze heeft naar Indonesische begrippen, een goed inkomen en een goed leven. Als ze goedlachs en vrien delijk blijft is haar toekomst in het hotelwezen verzekerd. De kinderloze oom en tante hebben in Vonny een goede investering gedaan. Vonny zelf denkt er nog niet aan wie voor haar zal zorgen als ze zelf oud is. 13

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1996 | | pagina 13