sprint aangevallen, bij de keel gegrepen of de nek gebroken. Meestal sleept de tij ger zijn prooi eerst naar een rustige plek alvorens hem te nuttigen. Zelfs een buffel die meer weegt dan de tijger zelf, wordt met gemak versleept. Het dier kan in één keer zo'n drieëntwintig kilo vlees verorbe ren. Resten van de prooi worden meestal toegedekt alvorens de tijger zich te ruste legt. Als het dier bij de jacht geen succes heeft gehad, moet het soms dagenlang vasten of genoegen nemen met kleinere dieren zoals knaagdieren, kikkers, vis sen, of soms zelfs met sprinkhanen of bosbessen. Woongebieden van manne tjestijgers overlappen elkaar maar zel den. Zij weren andere mannetjes uit hun gebied en laten vrouwtjes voornamelijk toe voor de voortplanting. Meestal omvat het gebied van een mannetje dat van meerdere vrouwtjes. Hoewel zij niet direct betrokken zijn bij het grootbrengen van de welpen, zorgen zij door andere mannetjes te verjagen dat er voldoende prooidieren voor de vrouwtjes en welpen zijn. Een vrouwtje is op ongeveer driejari ge leeftijd geslachtsrijp en kan geduren de zo'n twaalf jaar van de gemiddelde twintigjarige levensduur jongen krijgen. Na een draagtijd van ongeveer honderd dagen worden twee tot vier of soms meer welpen geboren, die ongeveer twee jaar bij de moeder blijven. Meestal werpt de tijgerin om de twee of drie jaar jongen, voor de meer noordelijke ondersoorten is dat gewoonlijk om de vier of vijfjaar. Bij de geboorte zijn de jongen blind, maar hebben dan al wel een vacht en wegen één tot anderhalve kilo. Na ongeveer acht weken komen ze voor het eerst uit het leger (nest) en worden bijna zes maanden gezoogd. Hierna mogen ze voor het eerst mee op jacht. Hoewel het per individu kan verschillen, kan een tij gerin wel twintig afstammelingen nalaten. Hoewel de tijger tot de groep van 'brul lende katachtigen' behoort, brult hij toch niet zoveel als een leeuw. Een tijger brult doorgaans heel kort als hij aanvalt of dreigt. Als hij verrast wordt kan hij een kort blaffend 'whoeff-geluid laten horen en bij gevaar of onrust een geluid gelij kend op dat van een sambar-hert. Een soort klagend gemiauw kan het dier soms maken als het zich door de oer wouddekking voortbeweegt, dit schijnt dan op voldoening of tevredenheid te wij zen. Tijgers beschouwd men als nacht dieren, maar ook overdag kunnen de die ren evengoed op jacht gaan naar allerlei prooi. Hoewel ze solitair leven, kunnen zij bij geval (bijvoorbeeld een minnend paar) ook gezamenlijk een prooi bejagen, waarbij het ene dier de prooi naar zijn partner drijft. Over het algemeen zijn er twee aanvals- technieken. Voor niet al te grote prooidie ren, zoals wilde zwijnen, valt de tijger met een sprong van voren aan, grijpt het slachtoffer met de voorpoten bij de nek en duwt het dan op de grond. Tijgers zijn roofdieren die op de top van een complexe ecologische piramide staan, aangezien ze van plantenetende prooidieren leven. Het aantal tijgers dat in een gebied kan leven hangt dan ook af van de hoeveelheid prooidieren dat dat gebied regelmatig kan leveren. Dit wordt weer bepaald door natuurlijke factoren als klimaat, geografie en bodemgesteld heid. De hoeveelheid prooi op een bepaalde locatie kan sterk variëren, zodat ook de tijgerconcentratie variëert. Omdat het jagen op de prooi veel energie van de tijger vergt, kan het onmogelijk uitsluitend van kleine dieren leven. Al herbergt een regenwoud of mangrovebos een grote hoeveelheid vissen, amfibieën, reptielen, vogels en kleine zoogdieren; de tijger kan er niet gedijen als grotere dieren ontbreken. Zo'n grote prooi kan variëren van een wild zwijn van dertig kilo tot een enorme buffel van wel duizend kilo. Ook grote hertesoorten en runderen kunnen goed voldoen. De aanwezigheid van dit wild hangt weer samen met de hoeveelheid plantaardig voedsel dat het leefgebied voortbrengt en de kwaliteit ervan. In gebieden waar voldoende geschikte prooidieren zijn, hoeven tijgers minder grote afstanden af te leggen en zal daardoor hun territorium ook kleiner zijn. De grootte van een territorium kan dan ook variëren van tien tot twintig vier kante kilometer in Zuidoost-Azië tot hon derd tot vierhonderd vierkante kilometer in Siberië. Op graslanden waar veel grote hoefdieren voorkomen zullen meer tijgers kunnen leven dan in een even groot stuk dicht tropisch regenwoud. Door een goed beheer van de natuurlijke omgeving kan de hoeveelheid prooi én de tijgerpopula tie dus bepaald worden. Niet vergeten mag worden dat de sociale organisatie van de tijgergemeenschap gebaseerd is op ruimte. Elk mannetje eist een eigen territorium op en de volwassen welpen moeten ook verspreid kunnen worden. En weer is dan de stelregel: Hoe meer prooi, hoe kleiner het territorium van elke tijger kan zijn. Het is daarom niet moeilijk te begrijpen dat wanneer de mens het bos kapt om er bijvoorbeeld akkers aan te leggen, de tijger automa tisch van een stuk prooi-leverend gebied wordt beroofd. Vaak wordt dat gebied dan tevens door de mens bejaagd, zodat veel dieren zoals herten en zwijnen verlo ren gaan. Opschuiven kan dan vaak ook niet, omdat de ontheemde tijger dan het territorium van een andere tijger betreedt en door deze verjaagd wordt. Het kan dan niet anders dan dat mens en tijger in conflict komen, hoewel ook de tij ger net als elk ander wild dier een instinc tieve argwaan en vrees voor de mens koestert en deze liefst uit de weg zal gaan. De tijger is immers gedwongen zich aan de nieuwe situatie aan te pas sen. Dat houdt vaak in dat hij - beroofd als hij is van zijn natuurlijke prooi - zich moet gaan voeden met het klein- en grootvee van de mens. Nu eens een geit, dan zelfs een karbouw, totdat de mens weer ingrijpt. Eerst zal men het proberen met klemmen of valkuilen, maar als de tij ger daar niet inloopt, pakt men het geweer. Een vastgebonden geit als lokaas en de jager posterend in een boom. Het lukt niet altijd direct, aangezien een tijger genoeg verstand heeft om te begrijpen dat er iets ongewoons aan de gang is. Aangezien de mens ook vaak maatrege len genomen heeft om zijn vee beter te beschermen, zal de tijger door honger gedreven uiteindelijk voor de verleiding zwichten. Schiet de jager niet goed en weet de tijger, hoewel verwond, te ontko men, dan is er een nieuw en groter pro bleem geschapen: de 'man-eater'. Of het dier sterft na enige tijd alsnog aan de geïnfecteerde verwonding of het geneest enigszins, maar is niet meer in staat een snelle prooi te overmeesteren. En nu blijkt dat de mens de zwakste schakel in de keten is. Ongewapend en onbewust van een op de loer liggende tijger vormt hij voor hem een gemakkelijke prooi. Eén klauwslag of één beet in de nek en de tij ger heeft zijn maaltijd! Rampzalig en intriest voor mens én tijger; een familie die treurt en ook de koning der wildernis is zo goed als dood. Het kan korter of langer duren, er kunnen een paar, enkele tientallen of zelfs meer dan honderd mensenlevens verloren gaan alvorens de tijger gedood wordt. In Tong Tong van 15 oktober 1976 doet G.H. Bartman verslag over de belevenis sen van de gebroeders Dolf en Rudi Kloër uit de Lampongs op Sumatra. Nog in dat jaar hadden Dolf en Rudi nog enige tijgers die 'man-eater' of veedief waren geworden, moeten afschieten. Hoe wanhopig, maar ook hoe gevaarlijk een ontheemde tijger kan worden illus treert het feit dat een hongerige tijger daar eens een hond achterna zat tot in het woonhuis. En Dolf die een gewonde, dus levensgevaarlijke 'man-eater' in de dichte ondergroei van het bos, kruipend op zijn buik moest besluipen (ironisch genoeg noemt men dat een 'tijgersluip gang') om het dier het genadeschot te geven. Bronnen: Erwin Bauer Hunting-, Rob Nieuwenhuys Komen en blijven-, J. Seidensticker en Susan Lumpkin Katachtige roofdieren en Tong Tong 15 October 1976. 29

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1996 | | pagina 29