en deze mompelde verdrietig: 'O mijn
lieve kleine zusje, wat doet het me leed je
te moeten doden. Hoe kun je schuldig
zijn, mijn mooie bloem. Wat heb je mis
dreven Bandjarsari, dat vader je deze
zware straf toedacht. En dat juist mijn
hand de dolk in je hart moet stoten. O
Allah, sterk mijn bevende hand om de
zondares te straffen, als de straf recht
vaardig is.'
Met gesloten ogen, zonder naar het
slachtoffer om te zien, stak hij toe, en
toen hij het warme bloed voelde vloeien
sloeg hij de handen voor het gezicht en
rende weg, zijn bebloede dolk als bewijs
voor zijn vader meenemend.
Wat was er echter gebeurd? De goden,
die wisten dat het meisje onschuldig was,
wilden dat onrecht niet en op hetzelfde
moment dat Saleman toestiet, had haar
tamme hertje zich tussen hen gedrongen.
Dit nu werd gedood en het bloed dat van
de dolk droop, was hertebloed. Onderwijl
sliep Bandjarsari rustig door en had van
het voorgevallene niets gemerkt. Toen ze
haar arm echter uitstrekte, kwam dit in de
bloedplas terecht. Huiverig stond ze op,
ze had zo akelig gedroomd. Wat schrok
ze toen ze het dode hertje naast zich zag
liggen. Ze begreep niet waar haar broer
gebleven kon zijn. Op haar geroep kreeg
ze geen antwoord. Een angstig voorge
voel deed haar de waarheid vermoeden.
Vlug ging ze naar haar moeder en vertel
de haar wat er voorgevallen was. Ook de
droom. Dit was wat ze had gedroomd: ze
waren aan het spelevaren op de vijver
toen het bootje plotseling omsloeg. Daar
ze niet kon zwemmen, klampte zij zich
aan haar broeder vast, maar deze stiet
haar van zich af, zodat ze snel naar de
diepte zonk. Deze droom vond haar moe
der een slecht voorteken.
Intussen kwam een der dienaren die zij
erop uit gestuurd had om Saleman te
zoeken haar waarschuwen dat hij ner
gens te vinden was, ook Hadji Soeratman
was er niet. Bij dat bericht barstte
Bandjarsari in snikken uit en zei: 'O moe
der, dan is Saleman in de waan dat hij mij
gedood heeft. Mijn broeder, van wie ik zo
zielsveel houd, heeft mij dat kunnen aan
doen. Maar dat heeft hij op vaders bevel
moeten doen. Waarom moest ik gedood
worden?'
'Ik denk mijn kind, datje oom de zaak
verkeerd heeft voorgesteld. En je vader,
je weet zelf wel hoe trots hij is, vertoornd
door de vermeende schande die je hem
hebt aangedaan, heeft je broer bevolen
je te doden.'
'Maar moeder, dat is toch verschrikkelijk.
O vader, vader heb je dan helemaal geen
vertrouwen in je dochter? Laat me dan
liever sterven moeder, deze schande kan
ik niet overleven. Ik kan niet langer meer
in dit huis blijven.'
'Neen mijn kind, doe geen overijlde din
gen. Laat mij de zaak voor je opknappen.
Zodra vader de ware toedracht weet, zal
hij erge spijt hebben van hetgeen hij
gedaan heeft. Maar beloof me dat je
intussen geen dwaze dingen zult doen.
Bandjarsari knikte slechts. Ze begon weer
te snikken. Ze begaf zich naar haar
kamer waar ze tot de avond bleef. En hoe
haar moeder ook aandrong, ze weigerde
alle voedsel en drank te nuttigen.
Toen het donker was en een ieder zich
ter ruste had begeven, stond Bandjarsari
op. Ze kon de slaap maar niet vatten en
peinsde en piekerde over wat haar te
doen stond. Ze besloot tenslotte het
ouderlijk huis te verlaten. Daar ze haar
moeders hart niet wilde breken door zich
te doden, besloot ze om onopgemerkt te
vluchten. Eerst schreef ze een brief aan
haar moeder waarin ze haar handelwijze
rechtvaardigde. Die legde ze op haar
hoofdkussen en sloop heel stil het huis
uit, het nabije bos in. Hier liep ze tot ze
niet verder meer kon en kwam terecht bij
een grote Bidaraboom, waaronder ze zich
neervleide. Zo bleef ze tot de volgende
dag slapen, op van vermoeidheid, tot de
zon al hoog aan de hemel stond.
Op de dag van Bandjarsari's vlucht was
prins Soeriobroto op hertenjacht gegaan
en hij kwam ook in het bos waar hij het
beeldschone slapende meisje vond. Door
het gedruis van zijn jachtgezellen werd
Bandjarsari wakker. Verschrikt sprong ze
op en wilde wegrennen, toen ze zich
omringd zag door zoveel mensen in
wiens midden een knappe, rijkgeklede
jongeman stond. 'Wie zijt gij, mooi meisje,
en wat doet ge hier zo alleen in het bos?'
vroeg de voorname heer.
Bandjarsari noemde haar naam, maar
niet de oorzaak van haar aanwezigheid
hier. Toen de Prins haar vroeg mee te
gaan naar zijn rijk en daar met hem te
huwen, stemde zij daar maar al te gaarne
mee in.
Zo kwam Bandjarsari in het rijk van prins
Soeriobroto, waar ze zijn geliefde gemalin
werd.
Ondertussen bereikten de brieven van
Bandjarsari en haar moeder het huis van
koopman Hoessein in Karang Gowong.
Soechirman wachtte hier op de terugkeer
van zijn zoon. Groot was zijn ontsteltenis
toen hij daarin las, hoe de zaak zich had
toegedragen. Zou het niet te laat zijn, zijn
zoon terug te houden van de afschuwelij
ke moord die hij hem opgedragen had?
Wat had hij nu een spijt van zijn overijlde
daad. Vlug vertelde Soechirman aan zijn
vriend Hoessein dat een ernstige zaak
hem naar huis terug riep. Hij gaf de nodi
ge bevelen zo spoedig mogelijk op te bre
ken en een paar uur later was hij weer op
weg naar Djati-Kalang.
Onderweg kwam hij evenwel Saleman
tegen, die nog steeds treurde om zijn
geliefde zuster. Toen de vader hem vroeg
hoe de zaken ervoor stonden, kon
Saleman niets zeggen. Hij haalde alleen
de bebloede dolk tevoorschijn. Op het
zien hiervan zakte de rampzalige vader
ineen en kermde: 'Je hebt haar dus toch
gedood?'
'Ja, op uw bevel, vader'.
'O, mijn geliefde dochter, o Bandjarsari,
vergeef het mij. Ik heb onschuldig bloed
doen vloeien. Laat ons niet te lang tal
men. Die snoodaard moet gestraft wor
den, voordat hij ons kan ontsnappen.'
Op de terugweg vertelde Soechirman zijn
zoon de ware toedracht van de zaak.
Saleman ontstak in hevige woede en
zwoer, dat hij zijn zuster zou wreken.
Intussen was Bandjarsari's vlucht ontdekt
en men bracht de koopmansvrouw de
brief die het meisje had achtergelaten.
Wenend en zuchtend riep de moeder: 'O
kind, wat heb je gedaan? Waar ben je nu
en wat zal je lot zijn?' Onmiddellijk liet ze
de bedienden de omtrek afzoeken, doch
ze kwamen allen onverrichterzake terug.
Toen Soechirman en zijn zoon thuis kwa
men, hoorden ze van de mislukte moord
op Bandjarsari. 'Allah zij geprezen', rie
pen beiden uit. Maar nu vertelde
Koestinah dat het meisje een paar dagen
geleden in haar wanhoop het huis verla
ten had. Ze liet haar man de brief lezen.
Deze zei daarop 'Kom Saleman, laten we
haar zoeken. Ga jij met een paar bedien
den links, ik zal haar aan de andere kant
zoeken.'
Dagen en dagen lang zochten vader en
zoon naar Bandjarsari, deden navraag
overal waar ze terecht kwamen, doch
alles was vergeefs. Het meisje was en
bleef onvindbaar. Al hun woede keerde
zich naar de onverlaat Hadji Soeratman,
die deze droefenis over hun huis had
gebracht.
Eindelijk vonden ze zijn lijk in een djoe-
rang (afgrond), waar hij met een verplet
terde schedel lag. Zo eindigde deze
boosdoener zijn leven.
Soechirman en zijn vrouw lieten nu alle
hoop varen dat ze hun geliefde dochter
nog ooit zouden weerzien.
Jaren gingen voorbij. Bandjarsari was
intussen moeder van twee zoontjes
geworden. Dikwijls werd de herinnering
aan het ouderlijk huis haar te machtig en
schreide ze bittere tranen.
24