Regent-Radja Don Josephus Nong Meak Ximenes da Silva met gezin
hoofd trouwde. (Waar de immigranten
vandaan kwamen, weet men heden ten
dage nog niet precies.) Vanwege de
indruk die de hoofden van de nieuwko
mers maakten, werden ze al gauw inge
schakeld als scheidsrechter en later als
overkoepelend vorst erkend. Het stam
land Sikka was geboren. Igor's zoon wist
door zijn moed in oorlogen en dergelijke
de invloed van het rijk uit te breiden.
Overal waar hij kwam werd hij om een
oplossing bij twistvragen verzocht. Door
een list wist hij de oorspronkelijke bevol
king van zijn latere residentie, Sikka-
Natar te verdrijven. Igor had een zoon:
Lesu geheten (hetgeen vermoeidheid
betekend). Deze, moe geworden van alle
binnenlandse oorlogen, ging op reis, op
zoek naar een land waar de eeuwige
vrede zou heersen. Onderweg werd hem
verteld, dat zoiets niet bestond, doch dat
er in Malakka iets gaande was, dat die
vrede goed benaderde. Daar trof hij de
R.K. Portugezen aan, die het gebied
beheersten. Geraakt door het Christelijke
geloof liet hij zich erin onderwijzen en
keerde later naar Sikka terug met een
radjatitel en de daarbij behorende
geschonken uiterlijke kentekenen, voor
de vorst en zijn drie 'helpers'. Over hoe
alles precies in zijn werk is gegaan
bestaat onenigheid. De ene versie vertelt,
dat één van zijn medereizigers,
Augostinyo Pareira tot radja werd
benoemd, Lesu tot onderhoofd en kerke
lijke waardigheidsbekleder. Na
Augostinyo's dood gaat Lesu naar het
deel onder Portugese invloed staande
Timor, met de regalia, waar hij tot radja
wordt benoemd. De tweede versie ver
haalt van Augostinyo's vroegtijdige terug
keer, waarna hij in Sikka de nieuwe reli
gie onderwijst en het staatsbestel organi
seert (en ook tracht zijn zoon tot radja te
laten maken, hetgeen Lesu's vader verij
delt.) Lesu krijgt te Malakka de regalia.
Diepgaande studies zijn er nog niet ach
ter gekomen, hoe het nu precies zit.
(Kenner bij uitstek hierover is de
Australische professor Lewis.) In ieder
geval wordt Lesu op een bepaald
moment de derde vorst van Sikka, neemt
de naam Don Alésu da Silva aan en
vanaf zijn regering kan men spreken van
een geordend vorstenbestuur.
Vanuit de buitengebieden komen bepaal
de clans naar het centrum, daaruit wor
den de vertegenwoordigers van de gebie
den aan het hof gerecruteerd (de moang
pulu). Verder waren er de steunpunten
van de vorst (moang tuke ratu), belast
met zogenaamde hoffuncties (protocol-
hoofd, vertegenwoordiger voor de Noord
kust, vertegenwoordiger van deze gou
verneur en drie op zich zelf staande
gebieden). Sikka was veel strakker geor
ganiseerd als het nabijgelegen Larantuka.
Trouwens alleen op Oost-Flores kon men
van een echt vorstenbestuur spreken. In
tegenstelling tot Larantuka heeft Sikka
slechts onder invloed van Portugal ge
staan. Dit duurde tot en met 1851 toen
Portugal afzag van al zijn aanspraken op
Flores en de Solor-archipel. (Dit trad pas
in 1861 reëel in werking.)
Dit bestuurstelsel bleef tot Thomas II
ongewijzigd. Vanwege de ondersteunen
de functie van het Gouvernement en zijn
ambities wist hij het bestuur om te vor
men tot een centraler geheel. De beide
hofgroepen (door huwelijksbanden al met
de vorst verwant) wist hij nog meer aan
zich te binden. Dit vervreemde deze nieu
we gesloten bestuurstop wel een beetje
van de bevolking (men keerde zich nu
meer naar de oude puang tanahs; de
oude adat- hoofden). Maar ondanks al
zijn hoge ambities viel vooral zijn goede
wil op. In 1936 schonk hij een stuk grond
aan de missie; o.a. voor de bouw van een
seminarium: Ledalero. Hierin is thans een
zeer boeiend en gevarieerd museum over
het gebied gevestigd, één van de boei
endste van Indonesië. Ook al wist hij op
krachtige manier zijn wil als vorst te laten
gelden, toch had hij vooral het welzijn van
zijn volk op het oog. De volksgezondheid
verbeterde enorm (deels ook dankzij de
missie.) Overdreven hoogmoedig was hij
nooit, dat was niet de aard van de bevol
king. In tegenstelling tot de andere vor
sten in de regio was hij zeer goed op de
hoogte wat er buiten zijn rijk afspeelde.
Tot en met 1932 had hij eigenlijk geen
Nederlandse bestuursambtenaar naast
zich nodig. Sikka werd wel gezien als de
voorbeeldstaat van de regio. Bij de
staatsrechtelijke conferentie van
Linggadjati in 1946, waar hij ook was,
werd hij wel gezien als de enige ware
aanwezige vorst. Bij het overgrote deel
van de bevolking was hij zeer populair.
Ongewapend en zonder lijfwachten kon
hij zich in het openbaar vertonen, hoewel
bepaalde vijanden hebbende, doch het
volk beschermde hem.
Bovenal stond hij bekend als een Oranje
gezinde vorst. Twee kinderen werden
vernoemd naar Koningin Juliana en Prins
Hendrik. De wat extremere Indonesische
nationalisten merkten wel eens op 'als die
verdomde Don Thomas er niet geweest
was zou het vorstenbestuur allang afge
schaft zijn'. Gemor tegen de vorst was er
bij het volk nauwelijks, daarom kon hij bij
de bestuursoverdracht van 1949 pleiten
voor een blijvende rol voor de vorsten.
Enige anti-gevoelens hadden pas in 1950
vrij spel. Verzet kwam voort uit het feit dat
sommigen hem niet als troonberechtigd
vorst wilden erkennen. Dit zou uit de
beschreven stamboom moeten blijken.
Het Gouvernement had hem als vorst
erkend, dus liet men het eerst maar zo. In
de Tweede Wereldoorlog verdwenen ech
ter bepaalde delen uit de stamboom. Ook
vonden sommigen hem te ambitieus.
Sikka maakte aanspraak op de heer
schappij op geheel Midden-Floris en
bracht dat ook bij het Gouvernement naar
voren. Bij bestuurscentralisatie in Indië
kwamen er twee gebieden bij Sikka.
Radja Na E v. Kanga E (oosten) in 1927:
38.000 inwoners en Radja Johannes da
Silva (westen) in 1927: 16.000 inwoners,
gaven in respectievelijk 1923 en 1925
hun bevoegdheden aan Thomas over.
64