1
Een Indische Oma
In Moesson van mei 1996 werd een oproep gedaan aan lezers om te vertellen over hun leven na Indië. Dat daar ruimschoots
gehoor aan is gegeven, mocht blijken uit de dikke enveloppen die in dank bij de redactie zijn ontvangen. Dikke enveloppen die
levensverhalen bevatten, verhalen die het publiceren waard zijn. Hier volgt de eerste uit de reeks Het Leven NA Indië
Maudy Angenent-van Raemdonck
4 generaties vrouwen: v.r.n.l.: Oma van Raemdonck, Oma Maudy Angenent- van Raemdonck,
schoondochter, moeder Odette Angenent, baby Sophie Angenent, schoondochter Marga
Angenent-Bul en dochter Anne-Marie Angenent
We schrijven september 1953 en ik word
volgende maand zestien. Een mistige
morgen. De Oranje wordt de haven van
IJmuiden binnengeloodst. We hangen
overboord om de eerste blik op ons nieu
we vaderland te werpen. Veel enthou
siasme om je heen zie je niet; het is te
mistig en behoorlijk koud. Veel van deze
aankomst kan ik me niet meer herinne
ren. Dit nog wel: we hadden van die
dikke, donkerblauwe joggingbroeken
(drollevangers) aan. Ik vond het iets ver
schrikkelijks, zo onelegant en je werd er
allemaal éénder door!
Er stonden bussen klaar toen we van
boord kwamen en die zouden ons over
heel Nederland verdelen. Wij werden
naar een voor ons (nog steeds) onbeken
de plaats gebracht. Aan boord is ons ver
teld dat we in een pension in Roön
ondergebracht werden. Mijn oom had aan
boord al gevraagd waar die plaats lag: we
zijn er aan boord niet achter gekomen en
vroegen ons nog steeds af waar we heen
gingen. De elf mensen, een zuster van
mijn vader met haar man en twee zonen
en mijn ouders met hun vier dochters en
zoon, werden met al hun barang in de
bus geladen en daar begon de reis. Het
zou een lange rit worden en ik heb die
hele tour bewust (uit wrok?) mijn ogen
dicht gehouden, wilde gewoon niets zien.
Waarom? Dat weet ik nu nog steeds niet.
In de namiddag kwamen we op de plaats
van bestemming aan en als eerste vroeg
mijn oom aan de hospita van Pension
Corrie, hoe de plaats heette. 'Roön' was
(weer) het antwoord. Oom vroeg of er
een kaart van Nederland was en toen die
uitgelegd werd, zagen we dat we in
Roden (Drenthe) terecht gekomen waren.
Het huis waar we onderdak kregen, leek
op een duiventil en daar moesten we met
ons elven en de eigenaren (vier perso
nen) in wonen! Met ons vijven werden wij
kinderen in twee twee-persoonsbedden
gedumpt. De jongste drie samen in één
bed. Mijn ouders kregen een aparte
kamer. Oom en tante ook, en de jongens
moesten samen slapen. De duiventil was
wel goed bevolkt op die manier.
Oom en tante hebben er slechts twee
maanden doorgebracht en toen over
plaatsing aangevraagd naar een beter
onderkomen. Slecht was het niet echt,
maar we kregen bijvoorbeeld geraspte
kaaskorsten, terwijl de familie de kaas er
eerst afgegeten had. Van de bubuk van
de koffie tubruk werd 's morgens
'pruttelkoffie' gezet. Dit alles natuurlijk
een 'privilege' voor de gasten! Wij zijn er
zes maanden gebleven. Mijn moeder
waste voortaan af, zodat de bubuk door
de gootsteen gespoeld kon worden, en
ze speelde het af en toe klaar om échte
jam op tafel te zetten in plaats van gelati-
neprut en een stuk kaas met kaasschaaf!
In februari 1954 kregen wij een huis in
Groningen toegewezen. Voor mijn ouders
begon toen een nieuw leven. We kregen
een bovenwoning in een volksbuurt. De
haast in elkaar zakkende meubelen,
vloerbedekking waarvan de gaten door
kleedjes bedekt werden en een kolenka-
chel moesten overgenomen worden. Van
het voorschot op de lening van het Rijk,
werden bedden, dekens, servies, bestek
en wat er nog hoogst nodig was, gekocht.
Tot de laatste cent is alles met moeite
terugbetaald. Bultzakken had mijn vader
in Bandung laten maken en we sliepen
dus op een 'luxe' matras gevuld met
kapok.
We moesten wennen aan het boven
wonen en aan de nieuwe school die we
bezochten. Doordat ik in Leek de leraren
niet goed verstond (ze spraken Drenths
en liefst met een sigaret in de mond), was
mijn rapport dusdang dat ik een klas werd
teruggezet en weer in de tweede klas van
de ULO geplaatst werd. Van dit jaar op
de H.J. Majeurschool weet ik niets meer
en is dit echt een zwarte bladzijde in mijn
herinnering. Ik mocht later klas drie en
vier in één jaar doen, en kreeg de raad zo
veel mogelijk uit het hoofd te leren en de
examinatoren geen kans te geven om
vragen te stellen, maar direct de les op te
lepelen. Met de hakken over de sloot ben
ik geslaagd, biarlah!
Vakantie was er niet bij, aan het werk en
mee de kost verdienen. Mijn vader kon
geen vaste betrekking krijgen, aangezien
het bloed van een malariapatiënt destijds
veel moeilijkheden veroorzaakte bij de
keuring. In Bandung was mijn vader
hoofd van de afdeling Personele Zaken
van het Indische Pensioenfonds en in
Groningen is hij als koffiejongen begon
nen en moest opnieuw de ladder beklim
men. Veel respect heb ik voor al die
ouderen, die huis en haard hebben moe
ten wisselen voor vernedering, armoe en
koude!
In mijn eerste baan, waar ik drie maan
den lang alleen maar enveloppen moest
stempelen, kreeg ik op mijn vraag of ik nu
eens wat anders mocht doen, het ant
woord, dat het gewoon was datje steeds
zes maanden moest 'klimmen'. Bij grote
uitzondering mocht ik dan nu - na drie
maanden - loonlijsten 'corrigeren'. In feite
was dit: loonlijsten natellen op een machi
ne... dag in dag uit!... Minstens zes
maanden. Ik ben toen gaan solliciteren
en kwam bij de Amsterdamsche Bank
N.V. terecht. Ik wist toen niet hoe je een
telefoon moest beantwoorden en heb er
in het begin buikpijn van gekregen. Toch
heb ik hier jaren lang met plezier gewerkt.
Heb veel leuke telefonische werkcontac-
ten met Indische landgenootjes gehad,
66