O
Horenzien
en schrijven
De derde generatie
aan het woord
Ecologie
door Lilian Ducelle
Eind juni 1996. Ik gooi de deur naar de
tuin open en trotseer 14 graden en wind
kracht zeven om een blik te werpen op
mijn prachtige ecologische tuin. Daar
heeft de Natuur groeiend, vliegend, krui
pend en sluipend vrij spel sinds ik afge
daan heb met één-, twee, minder-, meer-
en overjarige planten. Geen tranen meer
om een dierbare zesjarige jasmijn die
ieder jaar bloeide en alle kwakkelwinters
dapper buiten overleefde omdat ik in mijn
kamer geen plaats voor haar had. Idem
dito voor de Plumbago en mijn lieve oude
citroenplant die elk jaar zo trouw bloei
den. Doodgevroren en gemarteld door
een winter die ZES volle maanden duur
de met telkens nog vorst van min zeven
graden! Tot aan mijn laatste snik zal ik dit
onbetrouwbare Nederlandse klimaat ver
wensen. En praat me niet van 'o die
bééééldige bloemen in de Keukenhof!'
Allemaal kunst- vlieg- en kassenwerk.
Een buurman claimt de mooiste gerani
ums ter wereld te hebben en gelijk heeft
'ie. Mag het soms met ieder jaar nieuwe
bemeste potgrond waar hij zich iedere
lente weer een breuk aan sjouwt?
Nou we het over Lente (met een hoofd
letter) hebben springt me weer duidelijk
het seizoenen-rijtje uit mijn prilste school
jaren voor de geest. 'In Holland (in Indië
spraken we meer over Holland dan over
Nederland) zijn er vier jaargetijden', zei
de juffrouw. 'Dat noemen we de vier sei
zoenen: Lente, Zomer, Herfst, Winter.
Als een jaar twaalf maanden heeft, hoe
veel maanden duurt dan een seizoen?'
En wij met trouwhartige Indische gelovig
heid: 'Driééé juffrouw!' Waarop de jon
gens op de bank achter mij (ik weet hun
namen nog) hoorbaar fluisterden: 'Zij
zoenen drie maanden lang!'
Eerlijk gezegd vind ik dat aannemelijker
dan die duur van de seizoenen hier.
Ik heb de 40 jaar dat ik in Nederland
woon, nog nooit één jaargetijde meege
maakt dat drie maanden duurde. Alleen
de vaste, winterharde planten hebben
een ingebouwd tijdmetertje dat waar
schuwt dat het tijd is voor af(op)rotten en
uitkomen. Heel aandoenlijk vind ik dat.
En zo vreselijk onbillijk dat ze voor die
ecologische trouw gestraft worden en
zelfs de winterharde planten 'ik kan echt
niet langer wachten op de lente' vaak de
geest geven. Die Lente, het meest onbe
trouwbare rotseizoen, notabene afge
beeld als een lieflijk wezen met zwieren
de lokken en een zwierig gewaad. Haar
bedriegelijke eerste zonnestralen waar
mee ze bomen en planten verleidt, direct
daarna weer een pak hagel en vorst.
Vergoelijkend gewauwel 'Maart roert zijn
staart', 'April doet wat hij wil', en last but
not least: 'de IJsheiligen'. Want behalve
met Koning Winter heeft Miss Lente ook
nog een verhouding met de IJsheiligen.
Uiteindelijk heeft Miss Lente het in 1996
zo ver gekregen dat Koning en de
Heiligen elkaar in de haren vlogen en nu
nog niet uitgevochten zijn.
Ik schrijf dit 23 juni, de verwarming is aan
(ik hoor de hospita kermen), niet warm
genoeg, want ik vernikkel van de kou.
Daarvandaan.
Maar mijn tuin is voortaan zuiver eco.
Alleen onkruid, geen foefjes meer om
planten in leven en bloeiend te houden.
Live or die, onkruid vergaat niet en is nog
mooi ook. Brandnetel, Dovenetel,
Fluitekruid, Ganzevoet, Kleefkruid (krijg
je nooit meer uitje tuin!), Akkerkool,
meer namen zal ik u besparen.
Het is een komen, gaan en blijven (om
met Paula Gomes te praten) van slakken,
bijen, torretjes, pissebedden (de liefste
gozertjes) en mieren. Ik ben altijd gek
geweest op insecten, ze zijn zo makke
lijk, ze vreten van alles. De mieren wor
den wel iets te veel van het goeie, ze
kruipen onder de drempel door naar mijn
kamer. Koperen stuivers neerleggen (vol
gens Klazien) helpt niet meer, ze willen
5,- munten, heeft hun koningin laten
weten. Ik heb één troost, bij John Knaud
zitten de mieren ook en hij woont nota-
bene niet eens parterre.
'Ik ben anti-Semoet' moppert John. Hij
moet maar oppassen dat men hem niet
verkeerd verstaat.
Tot slot: heeft u wel eens goed naar het
wapen van Nederland gekeken en gele
zen wat onder 'Je Maintiendrai' in hele
kleine lettertjes staat? 'Koud voor de tijd
van het jaar'.
Dat is een devies dat al eeuwen stand
houdt.
Soms weet je niet waar de drang om iets
te doen, te zeggen ofte schrijven van
daan komt. Dan ben je er al mee bezig
om je vervolgens af te vragen: Waarom?
Met dit mechanisme werd ik geconfron
teerd toen ik een reiservaring zat uit te
wisselen met een vlotte Indische jonge
man. Het viel me op dat de 'vakantiebe
stemming' (Indonesië) waar hij het over
had, gaande het gesprek langzaam ver
anderde in 'het land van mijn vader'. De
natuurschoon, het klimaat, de avontuur
lijke trektochten werden stukje voor stuk
je verruild voor een ontdekkingsreis naar
zijn eigen Indische identiteit.
'Waarom?' vroeg ik hem. 'Ik weet het
niet' zei hij. 'Ik heb het niet in de gaten
gehad. Het lijkt wel of ik me nu pas
bewust word van dat stukje 'Indisch zijn'
dat in mij huist. Dat heb ik eerder nooit
zo ervaren. Ik vond dat Indisch-gedoe
eigenlijk allemaal maar flauwekul. Het
zei me niets en het deed me nog min
der.'
Twee weken later opnieuw zo'n sponta
ne ontboezeming tijdens een gesprek
met een kersverse jonge Indische vader.
'Toen mijn dochter net geboren was
dacht ik; ik ga ze vertellen over het
Indische bloed dat door haar adertjes
stroomt. Tot ik me realiseerde; maar wat
dan?'
Ik vroeg deze twee jonge mensen samen
met nog twee andere jonge Indische
vrouwen of ze bereid waren met mij over
dat 'Indisch zijn' te willen praten. Om de
derde generatie aan het woord te laten.
'Wat is dat; 'Indisch zijn'? Heb jij dat
ook? Of is het alleen iets van je ouders?
Moet ik er iets mee?'
Vraaggesprekken waarvan de band
breedte zich beweegt tussen: 'Indisch,
so what?' en 'proud te be an Indo'.
In de Moessonnummers van september
tot en met december zal er telkens één
lid van deze derde generatie het woord
nemen. Tot dan.
Riny Boeijen
6