Het goud van Indonesië <d el 2) René Wassing Hofculturen Met het goud van de hofculturen zijn we in een nieuwere periode van de Indonesische geschiedenis beland. Enkele uitzonderingen daargelaten zijn de meeste hofculturen pas tamelijk laat (16e eeuw) met de komst van de islam in Indonesië ontstaan. Volgens de traditie werden zij gesticht door Arabische telgen van overzee uit het geslacht van de pro feet Muhamad, die zich als handelaren vestigden op strategische plaatsen aan de grote rivieren of langs de kusten. Zo ontstonden sultanaten, die qua gods dienst, bestuursvorm, cultuur en literatuur geënt waren op voorbeelden uit het Midden-Oosten, Voor-Azië en India (Turkije, Perzië, Gujarat). Door hun ver heven afkomst slaagden de sultans er in de loop der tijden in, hun invloed over de lokale bevolking uit te breiden en een ste vige machtspositie op te bouwen. Ternate en Tidore in de Molukken beho ren tot de oudste sultanaten. Een van de laatste was het sultanaat van Pontianak, dat in 1771 werd gesticht. Oppermachtig was Aceh, dat in de 17e eeuw dankzij de peperhandel tot grote bloei kwam en zelfs rechtstreekse contacten onderhield met West-Europa (Venetië, Nederland, Engeland). Sommige sultanaten zoals Kutei en Banjarmasin in Kalimantan en Bima en Dompu op Sumbawa zijn na de val van Majapahit (1527) geruisloos voortgekomen uit reeds bestaande hin doerijkjes, waarvan de opvolgers tot de islam waren overgegaan en zich met schoonklinkende Arabische namen had den getooid. Dit is ook het geval geweest met het sultanaat Palembang. In de tijd van de V.O.C. en later ook in de koloniale periode heeft de geschiedenis van de sultanaten zich bij voortduring gekenmerkt door veroveringsoorlogen, twisten tussen rivaliserende troonpreten denten en militaire strafexpedities. Berucht zijn in dit opzicht de Buginezen geweest. Als adellijke vertegenwoordi gers van hun vorstendommen Bone, Wajo en Sopeng, met als stamland het oude rijk van Luwu, trokken zij niet alleen ten strijde tegen hun geloofsgenoten van het Makassaarse rijk Gowa, maar lieten zich ook elders in de archipel gelden. Zo wisten zij zich niet alleen toegang te ver schaffen tot de hoven van Kutei en Banjarmasin, maar drongen zelfs door tot Gouden kroon van het sultanaat Banten, West-Java. 18e eeuw. in de Maleise sultanaten van Johor (Maleisië) en de Riau-archipel waar zij lange tijd hebben geheerst. In dit vanouds Maleise gebied vormen de Maleise sultanaten van Asahan, Langkat, Serdang, Deli en het zuidelijker gelegen Siak Sri Indrapura een hechte culturele eenheid. Over de staatsgrenzen heen zijn zij door familiebanden, taal en traditionele gebruiken sterk verbonden met de sulta naten van het Maleise schiereiland. Van alle hofculturen, die er in Indonesië zijn geweest, heeft een groot aantal zich ondanks hun roerige verleden nog tot in, of zelfs na de Tweede Wereldoorlog weten te handhaven. Al hebben de tegenwoordige nazaten hun politieke macht verloren, hun symboolfunctie heb ben zij behouden als beschermers van het geloof en van de oude tradities, die nog steeds met veel ceremonieel in stand worden gehouden. Dit geldt met name voor Java en in zekere mate ook voor Bali. Het rijk van Pajajaran (Sumedang) en de sultanaten van Banten en Demak op Java zijn reeds lang verdwenen. Later volgde Madura met de sultanaten van Bangkalan (Cakraningrat) en Sumenep (Cakranegara). Ook op Bali behoren de oude rijken van Gelgel, Mengwi, Jimbrana, Badung, Tabanan, Klungkung en Buleleng tot het verleden. Dit is ook het geval met de vor stendommen van Lombok. Wat nog is overgebleven, zijn op Java de Vorstenlanden Surakarta (inclusief Mangkunagaran) en Yogyakarta (inclusief Paku Alaman) en de kratons van Cirebon. En op Bali Karangasem en Gianyar. Hoe verschillend de afkomst en de aard van deze rijken en rijkjes, sultanaten en vorstendommen ook geweest moge zijn, welke invloed ze ook gehad mogen heb ben, zij hadden alle een aantal karakteris tieke kenmerken gemeen. Hun heersers ontleenden hun status en macht aan de goddelijke afkomst, die in hun stamboom verankerd lag. Deze verheven status werd gelegaliseerd door de regalia, de rijkssieraden, die als heilige erfstukken of pusaka een hoge verering genoten. Onverbrekelijk verbonden met de vorst, werden zij geacht het volk en het rijk te beschermen tegen onheil en rampspoed; en welvaart en vruchtbaarheid te bevor deren. Werd de vorst door een oorlog of om welke reden dan ook van zijn rijkssie raden beroofd, dan was het met zijn macht gedaan en hield zijn rijk op te bestaan. De rijkssieraden kwamen dan als oorlogsbuit in handen van de verove raar, raakten verspreid of werden omge smolten en verdwenen voorgoed. Werden zij door het gouvernement geconfisceerd, dan kwamen ze meestal terecht in het museum te Batavia, nu het Museum Nasional van Jakarta. Tot de bekendste nog functionele rijkssie raden behoren wel de upacara en ampi- lan van de kratons van Surakarta en Yogyakarta. De upacara bestaan voorna melijk uit enkele gouden of verguld zilve ren dozen in de vorm van een dier zoals hert, haan, pauw, gans, koningsslang naga Deze voorwerpen drukken als het ware de mystieke kracht van de vorst uit. De ampilan bestaan eveneens uit Gouden kroon van het sultanaat Siak Sri Indrapura, Oost Sumatra. 26

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1996 | | pagina 26