De trein van Kesilir naar Tangerang moessQn Destination unknown Het Pro fuventute opvoedingsgesticht in Tangerang in de jaren dertig. De stemming is beneden nul, maar be heerst. Iedereen heeft zijn eigen claustrof obische visioenen van duistere, stinkende scheepsruimen, die onuitgesproken blijven. De trein blijft opvallend lang op Manggarai staan, spoort niet door naar Gambir en Priok, maar wordt moeizaam op een zijlijn westwaarts gerangeerd. Geen Priok, misschien Anjer of Pelaboehan aan Straat Soenda? De stille Kesilir, ja meneer is een mooie plaats. Daar groeit met kracht een nieuw geslacht van vol 18 karaats enz. Op de wijs van J ingle Bells was het één van de favoriete kampliedjes. Een andere topper was 'Zonnetje gaat van ons schei den'. Er heerste in die begindagen een bijna euforische stemming. Het zou alle maal wel gauw afgelopen zijn. Drie maanden, niet langer. Waarom an ders die massale deportatie naar dit verre, verlaten oord? Kesilir was een burgerkamp. Het is daar om beter van geïnterneerden te spreken, in plaats van krijgsgevangenen (Moesson, 15 mei '96). De meesten waren in decem ber 1941 net te jong, te oud of afgekeurd voor militaire dienst, of werkten bij een vitaal bedrijf zoals de SS (Staatsspoor wegen). Een enkeling wist in maart 1942 krijgsgevangenschap te ontlopen. De lapanners gebruikten overigens de term P.O.W. Prisoner of War (krijgsge vangene) ten onrechte óók voor de bur gergeïnterneerden. Na ruim een jaar komt vrij abrupt een eind aan Kesilir. Op 8 augustus 1943 kondigt commandant Katsube in een korte pidato aan dat Kesilir wordt opge heven. Onze nieuwe bestemming is ge heim en wordt slechts aangeduid met kamp A voor de Belanda-Totoks en kamp B voor de Belanda-Indo's. Nog dezelfde maand vertrekken drie transporten (15, 20 èn 25 augustus) naar kamp A. In september gevolgd door eveneens drie transporten (8, 15 en 22 september) naar kamp B, dat drie dagen later Tangerang, even ten westen van Batavia, blijkt te zijn. De trip begint in een open truck naar het stationnetje van Bentjoeloek, waar wordt overgestapt in donkere, geblindeerde vierde klas wagons. De lange, langzame treinreis van zuidoost naar noordwest zal circa zeventig uur duren en gaat door lava's rijke (culturele) landschap, dat we niet zien, maar nu des te meer horen op de stations waar we langskomen. Eerst Madoerese én Javaanse stemmen, dan uitsluitend Javaanse. Op de avond van de derde dag geraken sommige jong ens in lichte staat van opwinding, als van een perron Soendanese klanken tot ons doordringen. Sprankelend en aanstekelijk. Het werkt inspirerend. Iemand roept: 'Poenten' (ik vraag verlof) en krijgt lik op stuk: 'Manga' (ga je gang). Door aanhoudend gegrinnik aangemoe digd, roept iemand plotseling bevelend 'Taxi!'. Zo wezenlijk onwezenlijk, zo hilarisch. Alsof je middenin een scène van een nog niet vertoonde aflevering van 'Our gang' zit. De stemming grenst aan het baldadige. Ineens vliegt er een stink- sok als zwarte piet van het ene hoofd naar het andere. 'Jezus, van wie deze!' Het zwartepieten houdt pas op, als de eigenaar protesteert: 'Niet zo dan lui, mijn enige sok, lui.' De volgende morgen wordt gestopt op een druk station. Boven het reizigersge- roezemoes uit horen we 'Manggarai, Manggarai' roepen. We zijn op de grens van Meester en Batavia, weten sommigen. Wat eens een blijde welkomstgroet was, klinkt nu afwijzend brutaal: 'Manghairai, Haihai...' angst voor de haaien te worden gegooid, blijkt ongegrond. Na een klein halfuurtje stopt de trein. Wagondeuren schuiven open. Hoorbare opluchting en de bevrij dende geur van stoom en sintels. Het zachte daglicht uit een transparant bewolkte hemel. Count your blessings. We zijn 'op' Tangerang, eindpunt van het lijntje. Buiten wachten de bekende open trucks. Geen oploop, geen gejoel van omstanders. Het leven gaat gewoon door, ook zonder ons. Tangerang, leren de schoolboekjes, is een bedrijvig plaatsje, bekend om zijn Pana mahoeden en zijn soja (tjap Benteng). Het is september. De regenbomen langs de weg verliezen bij bosjes hun laatste witrose bloesems. Maar de flamboyants staan volop in rode bloei; hun bloeisei- zoen is net begonnen. Meest vertrouwd zijn de tjemara's: tijdloze wachters in hun onveranderlijke gedaante. Wie heeft niet geluisterd naar het geruis hoog in de top pen? Een geruststellend lied zonder eind. De rit eindigt aan de rand van Tangerang bij het Pro Juventute opvoedingsgesticht voor jongens. Het gebouw oogt onvrien delijk: twee streng symmetrische vleugels, elk met een grote, rechthoekige binnen plaats omsloten door cellen en kamers. Alras wordt duidelijk dat Tangerang geen 'gewoon' kamp is. Een clubje collabore rende lieden heeft zich de macht toegeëi gend en deelt de lakens uit. Erger: het onderhoudt contacten met geestverwan ten buiten het kamp en heeft zich tot taak gesteld de Indo's in het kamp te herop voeden. Om te turnen tot waardige, zelfbewuste zonen van moeder Azië. Het moet uit zijn met de gespletenheid en het minderwaardigheidscomplex. 22

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1996 | | pagina 22