Het goud van Indonesië (dot) moessQn René Wassing Mamuli, Sumba, 10llc eeuw. Traditioneel-etnisch goud Als laatste categorie laat het traditioneel- etnische goud een geheel ander beeld zien dan hiervoor werd behandeld. Het gaat hier om de oorspronkelijke cul turen van de volken, die eeuwenlang tamelijk geïsoleerd volgens eigen tradities in stamverband hebben geleefd. Niet al deze volken hebben de beschikking over goud gehad. Waar het van nature voor handen was, of via handelsroutes werd aangevoerd of werd verkregen door om smelten van muntgeld, heeft men er intensief gebruik van gemaakt. Het goud werd meestal vermengd met zilver en ook wel met koper, waardoor het harder werd. Zo verkreeg men niet alleen kwaliteitsver schillen maar bijvoorbeeld ook diverse kleurnuances van het goud. Door ver menging van gelijke delen goud en koper onstaat een rode goudlegering suasa, die bij vele volken bijzonder geliefd was en hoger werd aangeslagen dan puur goud. behalve goud werd natuurlijk ook zilver algemeen tot sieraden verwerkt. En waar deze edele metalen niet werden gebruikt zien we als voornaamste grondstof geel koper, dat zo kunstig bewerkt werd, dat het op het eerste gezicht niet van goud is te onderscheiden. Het is dus niet alles goud, dat er blinkt. Wat overigens niets afdoet aan het begrip etnisch goud, zoals dat hier als overkoepelende term wordt gehanteerd. De volken waar het in dit geval om gaat, hebben een gemeenschappelijke oor sprong in het verre verleden, toen zij vanuit hun stamland van Zuidoost-Azië naar de archipel uitzwermden en zich daar over de eilandengroepen verspreid den. Hoezeer ze afzonderlijk ook verschil lende ontwikkelingen hebben doorge maakt, hun culturen hebben tot in onze tijd nog steeds bepaalde diepgewortelde gemeenschappelijke kenmerken behou den. Om slechts enkele van de meest bekende volken te noemen. De Batak van Noord-Sumatra, de bewoners van het eiland Nias ten westen van Sumatra, de Dayakvolken van Kalimantan en de Toraja van Zuid-Sulawesi. Verder de volken van de Kleine Soenda-eilanden (Nusa Tenggara) zoals Sumba, Roti, Savu, Flores en Timor. Maar ook de bewoners van de verre Zuidwester- en Zuidooster eilanden (Maluku Tenggara) met eilanden als Leti, Kisar, Damar, Luang, Sermata, Babar en Tanimbar. Ze hebben allen het geloof in voorouders gemeen. In de oor sprongsmythen staat de oerstamvader- of moeder centraal. Deze schiep de mensen en leerde hun hoe ze hun leven op aarde volgens vaste regels (adat) moesten inrichten. De dorpsbewoners waren georganiseerd in hechte verwantengroe- pen of clans. Het hoofd van de oudste clan was het dorpshoofd, een erfelijke titel, die steeds op de oudste zoon over ging. Door een uitgebreid netwerk van verwantschapsrelaties ontstonden rangen en standen, waarbij prestige onder de aristocratische leiders een rol van beteke nis vervulde. Om zijn macht te vergroten en aldus in rang te stijgen, maar ook ter versteviging van de banden met de voor ouders, hield de adel periodiek grote ceremoniële feesten. Deze gingen gepaard met veel uiterlijk vertoon van goud in de vorm van opvallende hoofdtooien, sieraden en ander prestige objecten. Hoe meer goud men tentoonspreidde, hoe hoger men in aanzien steeg. Deze functie van goud als statussymbool en als machts middel om een hogere maatschappelijke en religieuze positie te bereiken, is een gegeven, dat we in vele oud-Indonesische culturen terugvinden. Heel uitgesproken is dit op Nias het geval geweest. Bijzonder zijn hier de gouden kronen in de vorm van een hoogoplopende centrale levens boom met takken en bladeren, uit een dunne goudplaat gesneden. De grote gouden oorhangers waren voor mannen en vrouwen verschillend. De mannen droegen slechts één oorsieraad en wel aan het rechteroor. Eén model bestaat uit twee gouden rozetten naast elkaar gemonteerd. Ze zijn elk versierd met eenzelfde openge werkt bloemmotief in filigrain aangebracht. Tussen de rozetten in steekt een smalle lusvormige haak omhoog, waarmee het sieraad in een gat in de oorlel wordt gestoken. Een ander merkwaardig mannenoorsieraad is vervaardigd uit een smalle, dunne gouden reep, die aan beide uiteinden zodanig is omgekruld, met een knik in het midden, dat het geheel veel weg heeft van een forse 3. Vrouwenoorsieraden worden altijd per paar gedragen. Zij zijn meestal langgerekt en eindigen in de vorm van een lepel of blad, of soms een granaatappel. Van de halssieraden noem ik hier een soort borstplaat, vervaardigd uit een platte, brede reep geribd goud, die als een bijna gesloten cirkel halvemaanvormig om de hals past. Minder algemeen bekend maar minstens zo interessant zijn de gouden voorwerpen afkomstig uit een aantal geïsoleerde eilanden van Maluku Tenggara ver weg in Oost-lndonesië waar nog maar weinig blanken zijn doorgedrongen. Hier gaat het om erfstukken in het bezit van adel lijke families, die hiermee tijdens feesten eveneens hun hoge afkomst, gepaard aan macht en prestige tonen. Het zijn grote gouden borden mas piring), zo ongeveer als onze soepborden, die met gedreven motieven in reliëf zijn versierd. Daarnaast zijn kleinere ronde gouden schijven als een volle maan (mas bulan), in omloop. Deze zijn soms schaars versierd met twee ogen, een paar vogels of een ster, die in reliëf zijn aangebracht. Als hoofdtooi kent men hier een diadeem, samengesteld uit drie hoogoplopende scharnierende punten. De twee zijpunten, die als flap pen naar beneden doorlopen, vormen als het ware een omlijsting van het gelaat. Deze kronen zijn van plaatgoud vervaar digd en volledig versierd met gedreven meandermotieven. Voorhoofdsieraden en borsthangers hebben vaak een scheeps- vorm waarop een rij mensenfiguren en 26

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1996 | | pagina 26