PLANTEN UIT DE TROPEN
Mimusopis elangi
door Netty Selder
Mimusopis elangi: tandjoeng - wilala -
angkatan
familie: Sapotacea - Sapota-achtigen
Iedereen die in Indonesië
heeft gewoond, kent onge
twijfeld de tandjoengboom.
Het is een mooie sier- en
laanboom in Zuid- en Oost-
Azië. In het wild is hij niet te
vinden. De fraaie bolvormige
en dichtbebladerde boom
wordt veel geplant in lanen,
op pleinen, in grote tuinen en
in kuststreken. Het is een
schaduwboom van de laag
vlakte. Hij wortelt heel diep
en heeft een voedzame
bodem nodig.
De boom, die zeer oud kan
worden, kan een hoogte
bereiken van vijftien tot twin
tig meter.
De enkelvoudige bladeren
zijn negen centimeter breed
en zestien centimeter lang.
Ze zijn glanzend groen, ovaal
en gaafrandig. Het korte
steeltje en de bladnerven zijn
wijd gebogen. Het hele jaar
door draagt de boom crème
kleurige, geurende bloempjes. De han
gende bloembundels, één of twee bij
elkaar, komen uit de bladoksels achter de
bladeren tevoorschijn.
De aparte, platte, kantachtige, ronde bloe
metjes zijn tweeslachtig. De kelkblaadjes
staan in twee kransen, een van acht en een
van zestien kelkblaadjes. De acht meeldra
den zijn op de harige keel ingeplant, het
bloemetje is rondom bezet met franjes.
Vleermuizen bestuiven de bloempjes.
Tegen de ochtend vallen ze af en ligt er
een tapijt van bloemetjes onder de boom.
Ze worden opgeraapt en aan snoeren
geregen. De geur blijft dagenlang behou
den. In mijn jeugd stopten wij onze zak
doek er vol mee. Vrouwen leggen ze tus
sen hun kleren.
Uit het bovenstandig vruchtbeginsel groeit
een gladde bes van ongeveer tweeëneen-
halve centimeter, ovaal met een puntige
bovenkant. Rijpe bessen zijn oranjerood.
Binnenin, omringd door het lichtgekleur
de vruchtvlees, zit een glimmende, bruine
pit. De pit lijkt op de pit van de sawo
ook gemalen wortel met azijn gebruikt.
De bast van een dikke tak vermengd met
een flesje arak (rijstbrandewijn) en een
handvol zout, in een fles een paar dagen
in de zon gezet, wordt als smeersel ge
bruikt op pijnlijke reumatische plekken.
Een ander uitwendig medicijn is fijngema
len schors, tegen huidaandoeningen.
Tegen diarree helpen de jonge vruchtjes.
Van een mengsel van gestampte bloeme
tjes en schors getrokken thee is ook be
hulpzaam tegen diarree, en tegen koorts.
Déze thee moet de zieke drie a vier maal
per dag drinken. Bij buikziekten kan een
drankje gemaakt worden door anderhalf
ons bloemen en tien gram fijngemaakte
Tak met bladeren, bloemen en vruchtjes van de tandjoengboom.
(Achras sapote), maar dan kleiner.
Beiden behoren tot dezelfde familie.
De pitten zorgen voor de vermeerdering
van de tandjoeng.
De bomen van deze familie bevatten
melksap (balata) in de takken en in de
bast. Vroeger was dat van groot belang,
balata is namelijk een rubbersoort.
De Mimusopis balata levert deze rubber,
en tevens goed timmerhout.
De bladeren, wortels, bast en bloemen
hebben geneeskrachtige eigenschappen.
Van de jonge, fijngesneden en gedroogde
bladeren maakt men sigaretten (roko
seriawan). Deze worden gerookt bij aan
doeningen van het slijmvlies van neus en
mond (sakit seriawan). Hetzelfde blad
gemengd met gedroogd bananenblad of
met kaju tjendana (Santalum alba) wordt
gerookt als middel tegen astma en mond-
spruw. Bij deze laatste aandoening wordt
bast met een halve liter water te overgie
ten. Dit drankje moet iedere dag vers ge
maakt worden, het wordt namelijk gauw
zuur. Een drankje om mee te gorgelen bij
loszittende tanden en ontstoken tandvlees
is te verkrijgen uit aftreksel van de bast en
enkele druppels eau de cologne.
Ook hierbij iedere dag een vers drankje
maken. De tandjoeng is hier als plant on
bekend, zover ik weet. U kunt proberen de
pit te zaaien, wellicht groeit er een leuk
plantje uit. Ik ben er ook mee bezig.
Bronnen:
L. Bruggeman, Indisch tuinboek
J. Kloppenburg-Versteegh, Het gebruik van
Indische kruiden
41ste jaargang nummer 6 december 1996
35