Steek je Lampoe Templok aan...
Je-lah-je-
kripoet
De organist van
Koetaradja
moessQn
Ramona van Dalsem-Huijts
c
Tussen de stapel kerstpost ligt een dikke
envelop. Ik trek er een boekje uit, ivoor
kleurig, sober, smaakvol. Steek je lampoe
templok aan... is de titel en het bevat ge
dichten en proza van Ramona van
Dalsem-Huijts. Er ligt een briefje bij met
een opdracht: 'Ter herinnering'. Ramona is
ernstig ziek. Het lijkt of ze met dit boekje
bewust afscheid wil nemen, ook al is het
tijdstip nog niet daar. Zoals een ander
zakelijk de papieren in orde maakt, zo
verzamelt Ramona datgene wat haar
bestaan belangrijk maakte: de herinnerin
gen aan haar gelukkige jonge leven in
Indië. Haar gedachten, overpeinzingen,
maar ook haar twijfels in de oorlogsjaren.
Ramona Huijts werd in 1929 in Malang
geboren. Toen ze twee jaar was, verhuis
den haar ouders naar Ngawi, waar ze een
melkbedrijf begonnen. Daar beleefde
Ramona de zonnigste en gelukkigste jaren
van haar leven, die bepalend zijn geweest
voor verdere levensinstelling. De kamptijd
noch de moeilijke tijd van de repatriëring
hebben haar doen vergeten wat Ngawi
haar gaf. 1 let zien en beleven van simpele,
alledaagse dingen, schreef ze op in detail;
ook in poëzie. Ze dichtte niet alleen, ze
componeerde er mooie melodieën bij die
ze zelf zong met haar kristalheldere,
zuivere stem.
De cultuurconfrontatie tussen Oost en
West bracht Ramona ertoe Esperanto te
leren: de internationale taal die in de
jaren vijftig weer probeerde door te
breken. Met Lou Bloemhard en (an Carli
leidde ze in Den Haag het Esperanto-
centrum annex bibliotheek. Ramona kon
het dichten niet laten, ze dichtte ook in
het Esperanto en componeerde liedjes, die
op cassette werden gezet. Ook al verstond
de buitenstaander er geen woord van, het
was bijzonder plezierige muziek!
Ramona trad op in bejaardentehuizen,
meestal met gitarist Jan de Kat.
Onvergetelijk zijn haar meezingliedjes,
onder andere:
In de tuin van tante Non
lekker in de wanne zon
we eten kolak en klepon...
Nostalgie in proza en poëzie die voor vele
Indische oudjes troost bracht.
Steek je lampoe templok aan is een herin
nering aan haar moeder die haar, als ze
bang was in het donker, zei: 'Ajo, niet
huilen, ik hang de lampoe templok wel in
de gang!' Het licht van dat olielampje
werd haar symbolische steun in de
donkere kampjaren en ook later, toen ze
het moeilijk had bij het overlijden van
haar moeder. Ze vond geluk in Nederland
met man en kinderen, maar als ieder
ander Indisch kind zal ze soms wel iets
gemist hebben. Ergens schreef ze:
Zo lang reeds zoek ik bij jou
wat liefde en een warm gevoel
maar elke keer weer faalde ik
en elke keer mis ik mijn doel.
Ik heb haar nooit horen klagen of moppe
ren, ze bleef altijd positief. Ze schreef
waar haar hart vol van was: heimwee,
vreugde, verdriet. Nu zit alles in dit boek
je, zelf uitgegeven en prachtig verzorgd
door Stella Neuteboom en Jan Spruit.
Een beperkt aantal exemplaren, alleen
voor familie, vrienden.
Nostalgie is tegenwoordig taboe.
Ramona's gedachten en gedichten horen
niet thuis in de moderne literatuur.
Ze schreef ook in de eerste plaats voor
zichzelf. Afscheid van Ramona?
Op de laatste bladzijde staat:
Zolang er nog een merel zingt
een madelief in 't gras blijft staan
zolang zal ik bij jullie zijn
en ben ik nooit echt weggegaan.
Mag ik er deze regels aan toevoegen?
Zolang de djangkrik in het gras
njerik
de beo in de katès pikt,
kenaries liggen in de kenarielaan
ben jij, Ramona, wel ooit
weggegaan
Lilian Ducelle
djangkrik krekel
njerik tjirpen
kates Javaans voor papaja
kenarie soort noot
'MOR Ulïl HET OUDE INI
Op het eind van de vorige eeuw, toen
praktisch het hele Europese leven in Atjeh
militair leven was, maar nochtans langza
merhand een normale samenleving begon
te groeien, werd er in Koetaradja ook een
kerkje gebouwd, waar aanvankelijk alleen
gepreekt, gebeden en gezongen werd
zonder orgel. Later werd het kerkje tot
grote vreugde van de gemeenschap een
orgel rijk, maar tot groot verdriet van
dominee en kerkgangers was er niemand
die het orgel kon bespelen. Tot in de
verste garnizoenen en buitenposten in
Atjeh ging de oproep uit om een soldaat
te vinden die ook orgel kon spelen.
Dat was nog zo gek niet, want in die
dagen kwamen nog de vreemdste kwanten
in het leger. Maar uitgerekend een man
die het orgel kon bespelen, was er niet.
De speurtocht werd ijverig voortgezet op
lava en eindelijk meldde zich een "Jan"
die in een vorig leven zoiets zeldzaams als
een orgel had bespeeld en wel naar
Koetaradja wou. Hij werd snelstens over
geplaatst, door de dominee van boord
gehaald en maar meteen naar het kerkje
gebracht. Met een ernstig gezicht bekeek
lan het orgel, liep er driemaal omheen en
riep eindelijk verbaasd: „Ferrek! Waar is
de swengel!"
Jeka
22