PLANTEN UIT DE TROPEN Platycerium moessQn schelpvormige, lichtgroene bladeren. De buitenkant van deze bladeren is bol vormig. Ze bedekken de wortels en zorgen dat ze niet uitdrogen, doordat ze het water in de humus vasthouden. In het wild klemmen deze schutbladeren zich aan de boom vast. De achterste schutbla deren worden bruin en rotten vanaf de onderkant langzaam weg. Wat overblijft, is nieuwe humus voor de plant. De steriele bladeren vervolgens zijn grijs- of vilt- groen, gaafrandig en tamelijk klein. Ze kunnen schild- of waaiervormig zijn, dat ligt aan de soort. Steriel betekent dat de bladeren niet in staat zijn tot het voortbrengen van sporen. Sporen zijn voortplantingscellen van bloemloze plan ten, zoals varens, mossen en schimmels. Sporen zijn zichtbaar aan de onderkant van de bladeren en zijn bruin of zwart. Ten slotte zijn er de lange, hangende, iets opgerichte fertiele bladeren. Deze blade ren komen uit het midden van de schut bladeren. Aan de basis zijn de bladeren smal, aan het eind geweivormig en breed. Al naar gelang soort kunnen ze heel verschillend van vorm zijn. Sommige bladeren kunnen meer dan twee meter lang worden. Fertiel betekent vruchtbaar. Bij volwassen planten worden aan het eind van de geweivormige bladeren aan de onderkant sporen gevormd. Uit de sporen van een varen ontstaat een voor- kiem die mannelijke en vrouwelijke organen bevat. Na de bevruchting van het vrouwelijke orgaan door het mannelijke, ontstaat een nieuwe varenplant. De Platycerium coranarium uit de Filippijnen en Indonesië draagt plakken sporenhoopjes op vijftien centimeter lange, wigvormige slippen van de fertiele bladeren, die twee meter lang zijn en slap naar beneden hangen. De steriele blade ren worden zeventig centimeter lang. Een soort uit Madagaskar is de Platyce rium madagscariene. De zowel veertig centimeter lange als brede afhangende fertiele bladeren zijn niet geweivormig. De sporenhoopjes bedekken meer dan de helft van de bladeren, alleen het topje blijft onbedekt. Van de Platycerium wallichie zijn de bladeren dicht met don zige haartjes bedekt. Deze soort komt uit China, Japan, Birma en Thailand. De bladeren van de Platycerium bifurca- tum en Platycerium alcicorne zijn genees krachtig. Bij struma (een zwelling van de hals door een vergroting van de schild klier) maakt men in Indonesië een dik papje (tapel) van de bladeren. Dit kan zowel uit- als inwendig gebruikt worden. Bij last van aambeien drinkt men thee getrokken van Platycerium-bladeren met zeven woengoe-bladeren, of een papje van door Netty Selder Platycerium: Hertshoornvaren - Pakis mendjangan of Simbar mendjangan familie: Polypodiaceae - naaktvaren In veel tropische gebieden groeit in het regenwoud de Platycerium. Deze plant is een epifiet obligate; epifiet wil zeggen dat ze op een andere plant groeit, bij voor keur een boom, zonder er voedsel aan te onttrekken. Obligate betekent uit nood, ze kan anders niet leven in de natuur. Dit in tegenstelling tot facultatieve epifieten, dat zijn toevallige epifieten. Om een voor beeld te geven: een grassoort of onkruid zoals de overbekende paardebloem, waar van het zaadpluis door de lucht vervoerd wordt. Het zaad komt in een met humus gevulde holte van een boom terecht, gaat ontkiemen en komt tot wasdom. Je ziet dat bijvoorbeeld op knotwilgen. De Platycerium is een meerjarige, grote varen en komt oorspronkelijk uit Australië en Nieuw-Guinea. Ze groeit hoog in de bomen, tussen vorkachtige takken en boomholtes die gevuld zijn met afgestor ven plantendelen. Het lijkt op een groot nest hoog in de boom. Er zijn ongeveer zeventien soorten. De geslachtsnaam platus komt uit het Grieks en betekent breed of vlak, wat op de bladeren slaat. De Nederlandse naam is Hertshoorn varen, omdat de bladvorm aan het einde op een hertengewei lijkt. De Platycerium heeft drie soorten blade ren. Aan de basis heeft ze grote, brede, 30

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1997 | | pagina 30