Ik en Bentiet moessQn Op een dah ik onmoet Si Bentiet bij kali Antjol.Haat noh pantjing met bamboe pagger, ouwe glasan2) en spelt. Ik seht: 'Jij wil fangen wat?' Hij seh: 'Misschien maar tawes3) njang klein'. Ik seht: 'En dan wat?' Hij seh: 'En dan dese tawes ik maak aas en dan misschien maar ik fang gaboes4) njang hroot.' Ik seht: 'Als deese foor wat.' Hij seh: 'Foor maken boeboer ikan5). Als lekker móet met minjak gaboes5). Sssp! Je haat doot fan de lekkercheit.' En toen kenjantol7) sijn haak en toen hij trek en toen d'l!8) Weh, hengel-nja. En toen wat, ja? En toen hij seh: 'Jó! Wij haan naar tepekong9) Antjol!' En toen ik seht: 'Jó!'10) En toen wij haan lopen. Dese is fer. Eerst") je moet naar Djapat12) foor njebrang en dan aan oferkant doormaardoor tot de bruh en toen naar binnen bij de modder en de tambak13). Maar leuk. Wij hep kartepil en door maar beuken alles en alles. En toen bij de Tepekong wij haat alles kijken. Ister kleine vuurtoren met krulletjesdak foor offer-offer oewang sjoe kien.14) En binnen mooi met altaar en kaarsen njang rood en leeuwen ister en afgods njang haweldig kaja samber glèdèk15' ister twee stuks. En doepa isterfeel en pisang radja16) foor offeren, njang lekker tot17) kwijlen ikke, maar durft niet nemen. En dan ister ouwe Chinese vrouw en Si Bentiet haat frahen alles: 'Ini apa - ini apa - ini apa.' Tot op alles hesien en dan wij haat weh. Maar als buiten Si Bentiet hij stop. En dan hij seh: 'Isternoh één bolongan18) ikke.' Ik seht: 'Als foor twee stuks stroop pala19) lekker.' Hij seh: 'Dors jij?' Ik seht: 'Altijt!20) Wattemeer lopen lang naar chier.' Hij seh: 'Laatmaar dors. Ik haat poedja.'21) Ik seht: 'Apa loe gilèh?!'22) Hij seh: 'Niet. Je hoor die vrouw sij seh wat? Ister één beeld foor offeren, je wor rijk. Dese is wonderbeeld. Als offer, móet kena.23) Tot fan Pontianak en Palembang, Chinezen hij kom chier en wor rijk. Ik ook, ah!'24) En dan haat hij naar binnen en dan hij koop fan de vrouw doepa fijf sèn fier.25) En dan hij steek aan bij de kaars en dan hij bran bij de beeld. Tot op. En dan de vrouw sij seh: 'Sinjo baik. Biar25) djoega moeda, baik ati-nja.' En dan Si Bentiet hij is tefreden. Hij seh tehen de vrouw: 'Als rijk ik, ik geef persèn27) met jou.' En dan de vrouw sij seh: 'Als so, ook offeren bij de andere beelt njang foor rijk.' En dan Si Bentiet beteutert.28) 'Als dese beelt foor wat?'29) hij fraah. En dan de vrouw sij seh: 'Foor krijhen feel kinderen!' 'Wahü' Si Bentiet hij seh: 'Salah wèsel!' En dan hij schelt uit de beelt en dan de vrouw en sij jaah weh. En toen door tot chuis mopperen30) Si Bentiet. Wattemeer dorstih wij. Tot nou doormaar31) ik dèng: 'Wie is geboren foor een dubbeltje, hij krijh alleen kinderen.'32) En toen al. Op een dag ontmoette ik Si Bentiet bij het Antjolkanaal. door Tjalie Robinson Hij was aan het hengelen met een bamboelat uit een schutting, oud glastouw en een speld. Ik zei: 'Wat ga je nou vangen?' Hij zei: 'Wie weet, misschien wel een tawes, die klein is.' Ik zei: 'En wat dan?' Hij zei: 'En dan maak ik van deze tawes aas en dan vang ik heel misschien wel een gaboes; zo'n grote.' Ik zei: 'En die, waar dient die voor?' Hij zei: 'Om er vispap van te maken. Om lekker te zijn moet iets met gaboes-olie bereid zijn. Om te sterven, zo lekker!' En toen bleef z'n angel ergens vasthaken en hij trok... en... Pats! Weg was z'n hengel (haak). Ja, wat moesten we toen? En toen zei hij: 'Kom! Laten we naar de Chinese tempel van Antjol gaan!' En toen zei ik: 'Komaan!' ('All right!') En toen gingen we lopen. Dat was ver. Eerst moest je naar Djapat om over te steken en dan naar de overkant een heel eind doorlo pen tot aan de brug, en daarna het tempelterrein op bij het modderige gedeelte bij de visvijvers. Maar het was leuk. We hadden onze katapults bij ons en schoten aan één stuk door op van alles en nog wat. Toen bij die Chinese tempel gingen we alles bekijken. Er waren kleine vuurtorens met krulletjesdaken om offergeld aan te bieden. En binnen was 't mooi met een altaar en rode kaarsen en er waren leeuwen en afgodsbeelden die zo geweldig waren als gebliksem-straalden; daarvan waren er twee stuks. En veel wierook was er en pisang radja's om te offeren, zo lekker dat ik er van moest watertanden, maar die durfde ik niet aan te raken. En toen was er een oude Chinese vrouw en Si Bentiet ging haar van alles vragen: 'Wat is dit - en dit - en dat?' Tot we uitgevraagd waren en alles hadden gezien en toen gingen we weg... Maar toen we buiten waren, stopte Bentiet. En hij zei toen: 'Ik heb nog één stuiver.' Ik zei: 'Dat is dan voor twee porties limonade van muskaat stroop, lekker hoor.' Hij vroeg: 'Heb je dorst?' Ik zei: 'Altijd! Vooral nu we zo'n end hebben gelopen, hierheen.' Hij zei: 'Vergeet je dorst maar. Ik ga het geld offeren.' Ik zei: 'Ben jij nou helemaal gek?!' Hij zei: 'Welnee... je hebt toch gehoord wat die vrouw zei? Er is één beeld om te offeren, opdat je rijk wordt. Dat is een wonder beeld. Als je daaraan offert, is het beslist raak! Ja zelfs uit Pontianak en Palembang komen ze hierheen, de Chinezen en ze worden rijk. Ik doe dat ook, kom!' En toen ging hij naar binnen en hij kocht van de vrouw wierook stokjes; vier stuks voor vijf cent. Toen ontstak hij ze bij de kaars en brandde ze voor het beeld. Tot ze alle vier op waren. En de vrouw zei: 'Het is een goede jongen, al is hij ook jong, hij heeft een goed hart.' En toen voelde Si Bentiet zich gevleid. Hij zei tegen de vrouw: 'Als ik rijk word, dan geef ik een gift aan jou'. Toen zei de vrouw: 'Dan moet je ook bij het andere beeld offeren, dat is namelijk degene om je rijk te maken.' En toen keek Si Bentiet beteuterd. 'Waar is dit beeld dan voor?' vroeg hij. En toen zei de vrouw: 'Om veel kinderen te krijgen!' 'Wel heb je ooit!', dat zei Si Bentiet, da's faliekant verkeerd!' En toen verwenste hij het beeld en daarna de vrouw; en zij joeg ons toen weg. En totdat we thuis waren, bleef Si Bentiet toen aan een stuk door mopperen. Temeer daar we dorst hadden... (nou!) Tot nu toe ben ik ervan overtuigd: 'Wie voor een dubbeltje geboren is, die krijgt alleen kinderen.' En dat was het. 38 vertaald en toegelicht door H.E. Wolff

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1997 | | pagina 38