Gelezen De njai uit de schaduw Wat weten we over de njai, de inheemse huishoudster en bedgenote van een blan ke Europeaan in de kolonie, zijn niet-ge- wettigde echtgenote? In bijna elke Indische roman komt zij wel even om de hoek kij ken. Vaak komt het motief van de wraak zuchtige njai voor: nadat zij het veld heeft moeten ruimen voor een Europese of Indische vrouw, probeert zij met bijvoor beeld goena goena haar rivale uit de weg te helpen of haar ex-minnaar dwars te zitten. De njai wordt meestal stereotiep afgeschilderd: zij is willoos slachtoffer of in meer sensatiebeluste boeken wraak zuchtig en vol duistere plannen. Bijna altijd is er ook maar een bijrol voor haar weggelegd. Hoewel de term 'njai' kolo niaal is, gaat het niet om een afgesloten hoofdstuk van de geschiedenis: er zijn nog steeds Indische mensen op zoek naar hun moeder, van wie zij door vertrek naar Nederland onvrijwillig gescheiden zijn. Brigitte Müller heeft zeven jaar op Bali ge woond en gewerkt. Desondanks heeft zij nooit iets gemerkt van het bestaan van de njai; zij kwam hiermee in aanraking door onder andere Aarde der mensen van Pra- moedya Ananta Toer. Zij was verbijsterd over haar onwetendheid: was deze toeval lig of was de njai een onderwerp waarover niemand sprak en zo ja, waarom dan niet? Müller besloot tot een onderzoek naar beeldvorming over en leven van deze niet- gewettigde vrouwen in Indië. De resulta ten zijn gepubliceerd onder de titel Op de wipstoel, De niet-gewettigde inheem se vrouw van de blanke Europeaan in Nederlands-Indië (1890-1940 Müller gaat op zoek naar nieuwe informa tie over de njai, vanuit de treffende ge dachte dat 'achter reducerende, eenzijdige en stereotiepe beeldvorming mensen schuilgaan met vele mogelijkheden.' Haar centrale vraagstelling is: 'Welke beel den over de njai worden in literaire bron nen gecreëerd en gereproduceerd en in hoeverre doen deze beelden recht aan haar geleefde werkelijkheid?' Müller begint haar onderzoek met de In dische belletrie. Hierbij probeert zij onder andere te achterhalen hoe het leven van de njai er uitzag vóór zij njai werd. In In dische romans wordt daar slechts zelden over gesproken. Wat Müller bijeen heeft weten te sprokkelen draagt dus zeker bij aan een breder beeld van de njai. In dit hoofdstuk probeert Müller ook iets te zeg gen over het werkelijke leven van de njai. Dit valt niet mee: ze kan op grond van haar materiaal slechts een aantal tegen stellingen aanwijzen in de gepresenteerde beelden van de njai. Hoewel daarmee niet direct iets te zeggen is over haar leven, levert het benadrukken van deze tegenstel lingen in ieder geval wel een diverser beeld op. Het volgende hoofdstuk is gewijd aan Maleise en Indonesische literatuur: deze is niet vanuit het koloniale perspectief ge schreven en biedt dus mogelijk een andere kijk op niet-gewettigde vrouwen. Müller bestudeert twee Maleise njai-verhalen en één Indonesisch verhaal. Dit is wel wat weinig; is er niet meer of heeft Müller niet goed genoeg gezocht? Bij de verantwoor ding van haar materiaal vermeldt zij dat haar speurwerk weliswaar een lijst van dertien titels opleverde, maar dat het ver schillende uitgaven van hetzelfde verhaal bleken te zijn of vertalingen van oorspronkelijk Nederland se verhalen. Ook zegt zij dat er in de Indonesische literatuur decennia lang geen aandacht meer is be steed aan de njai, afgezien van enkele bewerkingen van het oude 'Njai Dasima'- verhaal. Volgens Müller valt de njai kennelijk bui ten het blikveld van de Indonesische literatuur, die zich richt op de in op komst zijnde nationalisti sche beweging. Zij haalt echter wel Toer aan, die zegt dat het 'Njai Dasima'- verhaal erg populair is, in tegenstelling tot andere njai-verhalen, die in de vergetelheid zijn geraakt. Zouden deze verhalen niet te achterhalen zijn? Dat zou de representativiteit ten goede komen en ook de afwisseling, want de uitgebreide beschrijving van de drie verhalen is wat langdradig. 'Als je de koffie eenmaal door de melk hebt gegooid, haal je die er nooit meer uit.' Met dit ge zegde uit het oude Indië begint Müller haar vierde hoofdstuk. Hierin wil zij de positie van de njai be lichten vanuit het perspectief van Indo- Europeanen: de njai heeft immers aan het begin gestaan van veel Indische families. In de vooroorlogse literatuur is echter niet veel over de njai als 'moeder van de Indo' te vinden: ze is slechts een vage schim uit het verleden. Een uitzondering vormen de twee autobiografische romans van Lin Scholte, Anak Kompenie en Bibi Koetis voor altijd, die de lezer een kijkje geven in een inheemse en later Indische familiegeschie denis. Uit deze geschiedenis heeft Müller een stamboom van de familie afgeleid, die opgenomen is in een bijlage. Müller besteedt uitgebreid aandacht aan deze romans om twee redenen: ten eerste de openlijk beschreven familiegeschiedenis en ten tweede het feit dat de boeken zich afspelen in een deel van de Indische samenleving dat tot dat moment in de Indische literatuur nauwelijks aan bod was gekomen: het leger, en dan met name de lagere regionen daarvan. Ook in deze omgeving komen we de njai tegen, hier moentji genaamd, als huishoudster van Djemini met haar oudste dochter naast zich, die Helena heette, maar die Lin genoemd werd. (Uit: Rob Nieuwenhuis, Komen en blijven). een Europees militair. Müller gaat op zoek naar het beeld dat de lezer voorgeschoteld krijgt van de vrouwen in de tangsi, de ka zerne. 'Het waren soms meesterlijke schut- 41ste jaargang nummer 8 februari 1997 41 TT"

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1997 | | pagina 41