Het leven na Indië: L. Horstman-Looijen moessQn Half september 1946 kwam ik met de boot aan in Rotterdam. Ik was een meisje van dertien jaar. Door de Jeugdzorg was ik gestuurd vanuit Medan. Ik vond het één groot avontuur. Wat hadden de mensen op de kade rode konen! Mijn ouders en zusje bleven in Medan, want mijn vader deed dienst in het leger. Het was beter voor mij om naar Nederland te gaan voor school, zeiden mijn ouders. Liefderijk werd ik door tante Dob, zus van mijn vader, ontvangen. Zij zou voor mij zorgen. Tante was weduwe, haar man is gestorven in Birma bij de aanleg van de spoorweg. Tante was een maand eerder uit Batavia aangekomen. Zij woonde bij haar zus en zwager aan de Frankenslag in Den Haag in een groot huis met drie etages. Tante en oom kwamen uit Soerabaja en woonden al jaren in Den Haag. In december 1946 kwamen een tante en oom, een broer van mijn vader uit Soerabaja, er ook bij. Werd ik verwend? Een beetje wel. Op een keer werd ik meegenomen door mijn oom en kreeg ik een paar schaatsen. Ik heb leren schaatsen op de vijvers van het ge meentemuseum. Eerst ging ik naar de Overbruggings-HBS en ik herinner me dat de eerste winter, die van '46-'47, heel koud was. Ik had toen de Indische warmte nog in me. Wat genoot ik van de lekkere boterhammen met hagelslag en de lekkere melk. Ik werd mollig en men noemde mij in de klas 'kamerolifantje'. Ik kreeg vrien dinnen in de straat. Zij kwamen ook uit Indië en sommigen van hen woonden ook bij familie. Op een dag in februari 1947 ging ik mee naar de bioscoop, de Cineac, waar nieuws werd vertoond en een Canadese fdm over de Oranje-prinsesjes. Ruim twee uren moesten we in de rij staan. De Cineac had een doorlopende voorstelling en ik kwam later thuis dan verwacht. De tantes ston den op de uitkijk en waren ongerust waar of ik toch bleef. Na een jaar Overbruggings-HBS ging ik naar de meisjes-HBS. Een klasgenote werd mijn vriendin en dat is ze nu al 49 jaar. Ze vertelde mij toen dat mensen uit Indië 'rijstepikkers' werden genoemd maar dat deed me niets. Twee latere klasgenoten zijn nu ook nog vriendinnen van mij. De twaalf jaren bij mijn tante waren een goede tijd. Ik heb geboft want ik mocht vrij veel, als ik me maar aan de regels van het huis hield. In 1950 verhuisden tante Dob en ik naar een flat. Mijn opvoeding en 't meeste wat ik geleerd heb in het le ven, heb ik aan haar te danken. Zij had zelf geen kinderen. Ik moest al gauw leren een appel op z'n Hollands te schillen. Wil ik iets dun schillen, dan doe ik 't nog op de Indische manier, dat wil zeggen van me af. Later is mijn zusje, een alleenstaande vrouw met twee jonge meisjes, erbij ge komen op onze driekamer flat. 'Ik voed jullie op, zoals mijn vader deed', zei ze altijd. Hij had als officier in het leger ge diend en had later een internaat op lava. Ik wou altijd 't laatste woord hebben en makkelijk was ik niet, maar ik kan me niet herinneren ooit straf te hebben gehad. Herinner me ook mijn eerste jurk, op de bon, van Gerzon. Mijn ouders kwamen in 1948 en 1954 met verlof naar Nederland. In 1948 ging vader eerst alleen naar Billiton, een half jaar later mijn moeder, met zusje en broertje. In 1958 kwamen ze voorgoed naar Nederland. Hun laatste woonplaats in Indonesië was Singkep. Als ze na een verlof weer terug gingen, dan bracht ik ze weg naar Amsterdam. Het wegvarende schip zat vol serpentines, dat vond ik altijd een naar gezicht. Het heeft jaren geduurd voor ik een schip met passagiers kon zien wegvaren. Al die jaren schreef ik elke week een brief naar mijn ouders en kreeg er dan ook een terug. Ik ging op het laboratorium van de Shell werken in Amsterdam, woonde door de week op kamers en ging in het weekend naar Tante. In 1958 trouwde ik met een Hollandse jongen. Hij wende snel aan mijn kussentje in de armen, in bed en mijn fles op de wc. Meteen al, vanaf het begin, hield hij van Indisch eten. Ik kan nu heel goed Indisch koken. Llij heeft heel veel interesse voor Indië en Indonesië en we lezen er veel over en hebben heel veel boeken. We zijn bevoorrecht omdat we al driemaal met vakantie naar Indonesië hebben kunnen gaan. Onze zoon heeft heel veel interesse in Indië en Indonesië, 't Grappige is dat hij lijkt op een jongeman uit een van de fotoboeken van Rob Nieuwenhuys. Hij is ook driemaal in Indonesië geweest maar onze dochter heeft minder interesse. Tante en vader stierven beide in 1982. Ik ben blij dat ik tot nu toe heb geboft met mijn plek op deze wereld. Zoals gezegd kwamen mijn ouders in 1958 voorgoed naar Nederland. Ik zocht een gemeubi leerde etage in Den Haag en mijn ouders kochten een flat in Rijswijk, waar omaatje bij in kwam wonen. Opa, een Hollandse jongen, en Omaatje, een Soendanese, kwamen in 1956 naar Nederland, samen met nog andere familieleden. Zij gingen wonen in een contractpension in Bilthoven. Mijn vader had een pensioen van de Billiton Mij. en na een tijd vond hij een baan bij de gemeente in Amsterdam. Later kregen ze een huurflat in Osdorp, waar mijn moeder nog woont. Zij gingen om met oude kennissen, allen uit Indië. Vader had al gauw een auto en ze zagen veel van Nederland. Ze maakten ook veel busreizen in Europa en naar Indonesië hoefden ze niet meer. Dat was voorbij. Ze gingen wel graag naar de reünies van de Billiton Mij. Mijn ouders klaagden nooit en hebben er echt wat van gemaakt. Ze hebben niets aan de kamptijd overgehouden en dat is natuurlijk boffen. Mijn vader was in 1923 voor studie een paar jaar in Wageningen. In 1936/1937 waren ze voor 't eerst met verlof in Den Haag. Toen vader 63 jaar werd ging hij met vervroegd pensioen. Hij had hartpro blemen en astma. Nog 15 jaren heeft hij met mijn moeder kunnen genieten van reisjes, autorijden en hunZ kinderen en kleinkinderen. L. Horstman-Looijen 32

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1997 | | pagina 32