Over ridders,
poëten en piskijkers
moessQn
kijk gezet
door J.A. Stolk, huisarts
Of de goede oude tijd te
Maar je kunt je ook afvragen of
die goede oude tijd ons niet bij
de neus genomen heeft. De adel
leverde de ridders en de schrift
geleerden de dichters, maar
kwam je moeilijk op eerlijke
wijze aan de kost - en dat ge
beurde toen ook al - dan schafte
je een kijkglas, een schaar en een
groot mes aan, je kocht of stal
een zwierige hoed, een niet al te
versleten cape en een paar laar
zen en je noemde jezelf barbier!
En had je een vlotte babbel dan
trok je met de legers mee en
werd je chirurgijn genoemd.
Een eeuw of wat later kreeg die 'medicijn
man' de bijnaam piskijker want meer dan
een pols voelen en naar de plas van de
patiënt staren werd doorgaans niet ge
daan. Uiteindelijk was dat kijken naar de
urine van de patiënt niet enkel een magi
sche handeling. Geelzucht en een nieraan
doening kwam je zo wel op het spoor,
maar hoe dan verder? Het zal in die tijd
zijn geweest, dat de patiënt vooral in
leven bleef ondanks de dokter. Zo zie je
maar weer hoe historisch onbenul na
verloop van tijd kan uitgroeien tot een
notabel, eerzaam en zeer geacht beroep.
De specialismen, die zich onder deze
groep ambachtslieden ontwikkelden,
waren uiteraard zeer beperkt. Amputeren
van verwonde ledematen, dat was het
grote en heroïsche werk. Tanden en kiezen
trekken hoefde niet al te vaak, want die
verloren de patiënten meestal vanzelf.
Wondverzorging... nou ja! In elk geval
zonder het minste benul van hygiëne, een
woord dat nog bedacht moest worden.
Na de veldslag dronk je het water uit de
rivier waar een paar meter stroomopwaarts
iemand anders een ideale plaats vond om
zich te wassen of om aan andere, zeer
menselijke behoeften te voldoen.
Het leven was ruig en werd je ondanks al
die ontberingen nog vier of vijf decennia
oud dan was je een eerbiedwaardige grijs
aard. De slimmeriken onder de kruimel
dieven zijn ten slotte geëvolueerd tot de
dokters. In onze tijd allen echte dokters,
ja toch?
Schriftgeleerden, dat waren zij die konden
lezen en schrijven, maar zij waren evenzo
ambachtslieden. Er bestond geen boek
drukkunst en alles was handenarbeid.
Dikke boeken werden op perkament
geschreven en geïllustreerd met prachtige
tekeningen van engelen, duivels, het para
dijs en de hel. De monniken in het kloos
ter waar dat moois werd gemaakt wisten
er alles van. Minder kennis hadden die
aankomende heiligen over hun eigen
lichaam. Gezondheid was een geschenk
Gods en ziekte of pijn was een goede
reden om te biechten. Werd je weer ge
zond dan was dat Gods genade en werd je
het niet, dan was ook dat de wil van Onze
Lieve Heer. Maar het was niet altijd een
heilig leven achter de kloostermuren.
Het goede leven aan tafel was daar ook
zeer bekend. De opbrengst uit de kruiden
tuinen was in eerste instantie bestemd
voor de kok. Na verloop van tijd werden
er kruiden gekweekt, waarvan men bij toe
val had ontdekt dat die een geneeskrachti
ge werking hadden. De papaver of poppie -
later laudanum of opium genoemd - bleek
een voortreffelijke pijnstiller. Ook daar
werden boeken over vol geschreven en
door al dat geschrijf is ook het gedicht
ontstaan, zo denk ik althans. Merkwaardig
is wel dat de liederen over de liefde de
troubadour vanuit het klooster bereikten.
Of is dat niet frappant? Zou de hunkering
naar Gods eeuwige liefde zijn vertaald
naar dit ondermaanse vol kommer en
kwel? Een grote en levenslange liefde is
een menselijk ideaal. Een ieder zal trach
ten dat te verwezenlijken. Liefdesgezangen
worden nog altijd madrigalen genoemd.
Een madrigaal zou je de voorloper van
onze heden
daagse tranquil
lizers kunnen
noemen.
Het geeft de
rusteloze ziel
troost en verdrijft de sombere gedachten-
spinsels.
In de oude gewelven van een kerk in
Ierland heeft men zo'n madrigaal gevon
den en vertaald naar ons woordgebruik.
Het is een verzuchting van de echtgenoot,
de vriend en minnaar:
Love not me for comely grace
For my pleasing eye nor face
Nor for any outward part
Nor for my constant heart
For those may fail
Or turn to ill
Then thou and I shall severe
Keep therefor a true womans eye
And love me still
But know not why
So hast thou the same reason
To dote upon me ever
Hollands nuchter zou je dit aldus kunnen
samenvatten: een trouwe en liefdevolle
vrouw kan alleen haar minnaar in eeuwig
heid aanbidden (to dote upon), wanneer
zij de reden daarvan niet weet en kent.
De troubadours die dit lied zongen zullen
gedacht hebben aan die prachtige witte
ridders te paard en aan die mooie jonk
vrouwen, rein van geest en lijf. Ik denk
echter dat dit niet het geval zal zijn
geweest. Die crooners stonden er met hun
neuzen bovenop en rein, schoon en
prachtig is bepaald een ander verhaal:
viezeriken waren het! Twee maal per jaar
met de hele bevolking van het kasteel in
een enorme, gezamenlijke badtobbe in de
kasteeltuin. Het water werd nooit ververst,
daar zorgden regen en sneeuw voor.
De paarden dronken eruit en af en toe
werd een worp honden of katten erin
verdronken.
Onder de luizen zat die adel en de spon-
des en de stromatrassen moesten iedere
dag worden uitgerookt om het ongedierte
40
opuwce/ondheip