moessQn
kakelt oma lacherig. Onze gastheer vertelt
dat het graf vlak voor de stoep van een
huis ligt en dat men de zuil waarin de
steen was gemetseld lang geleden heeft
afgebroken, omdat die in de weg stond.
Maar erger is dat men het plan heeft om
het graf met de restanten van de heer
Barber op te ruimen. Zoiets zou van
weinig piëteit getuigen, dus mijn bezweet
gezicht in een zo ernstig mogelijke plooi
trekkend vraag ik bezorgd:
'Wilt u al die beenderen opruimen?'
'Ja, toean', hoor ik de omstanders zeggen.
'De beenderen van Toean Barber?'
'la, toean.'
Ik schud langzaam het hoofd en frons de
wenkbrauwen, zeggend: 'Bent u dan niet
bang voor de gevolgen?' Iedereen zwijgt.
Een gedrukte stemming begint zich
meester te maken van het aandachtig
luisterend publiek. De oude oma is
muisstil. 'Immers,' zeg ik met nadruk, 'dat
graf is ook poesaka?'
Hier en daar wordt wat gemompeld. Het
mompelen heeft een instemmende klank,
zo lijkt het. Een bemoedigend teken. 'En
hoe zou de geest van Toean Barber het
vinden als u zijn beenderen zou wegha
len?' vraag ik met enige stemverheffing.
Ik hoor velen sissend inademen. 'Zou hij
daarna nog wel rust vinden?' Het sissen
wordt luider. Ik meen zelfs enkele onge
ruste, ongearticuleerde klanken te bespeu
ren. Een paar toeschouwers bewegen zich
wat ongedurig. 'Zou de kans niet groot
zijn dat zijn verontruste geest dan gaat
zwerven en rondspoken?' vervolg ik met
een stem, zwanger van noodlot. Nu hoor
ik duidelijk uitroepen die van een grote
bezorgdheid blijk geven. 'Dat hij hier, in
Larike, terugkomt als een hantoe?'
Ditmaal klinken woorden van afschuw op
uit het samengeperste publiek, zoiets als:
'Hoe-oe-ah-ahh-ahhh...!' 'Of als een
momöh!' Ik weet niet of ze deze spook-
vorm kennen, maar effect heeft het wel.
'Hoe-oe-wa-aa-aahhh!' hoor ik in koor.
Nu de klap op de vuurpijl: 'Of en ik laat
mijn stem zwaar en geladen met ver
schrikkelijk onheil zakken, 'als een gen-
droe-oe-oe-wèhhh!' Dat is Javaans, maar
het resultaat is verbluffend. Luide kreten
van afgrijzen doorspekt met bang gejank
van de vele kleine kotertjes vullen de
kamer. Het pleit is gewonnen. Verwarde
stemmen klinken en iedereen praat door
elkaar heen. Nooit, nee nooit, zullen ze
de botjes opruimen. Toean Barber kan
gerust zijn. Diens vredige slaap zal
nimmer worden verstoord. Laten we het
maar hopen.
Ik kijk even opzij naarTjoan. Hij trekt een
grimas en zegt: 'Die lui deden het zowat
in d'r broek, sèh, en dat smoel van jou.
De schrijver met de grafsteen van Rot
(1797-1836).
De steen gaat mee. Ook hier in de hoofd
straat - er is maar één straat of beter ge
zegd een breed pad - ligt tjengkéh te dro
gen. De oude oma, met ons mee naar
buiten gegaan, heeft haar pas versneld en
loopt lachend, kakelend en omkijkend
een eind verder voorop.
Ik roep haar toe dat ze toch zo nodig op
de foto moest en waarom ze nu is wegge
lopen. Ze zegt wat terug. Ik versta 'Barbar',
'Poto' en 'Portugès' en dan verdwijnt ze in
een steegje. Zeker de dorpsgekkin of heks.
Rumphius
Wij gaan eerst permissie vragen aan de
radjah van Larike om de bezienswaardig
heden te bezoeken. De radjah, die on
danks zijn titel eerder doet denken aan
een kepala kampong, geeft grif zijn fiat.
Laat het praten maar aan Tjoan over. Die
kent hem alweer.
Larike is maar een kleine negorij. De huis
jes getuigen van een zekere welstand.
Behalve de alom aanwezige gabah-gabah-
huizen zijn er ook houten huizen, huizen
'Eerst nu openbaart zich aan
hem de tropische natuur in al
haar uitbundige, overweldigen-
t Barber de weelde. Zonder weerstand te
bieden ondergaat hij den
machtigen invloed. Nooit heeft
hij geweten, dat de zon zoo bruut en
gloeiend kan zijn, zoo verzengend de
hitte, dat het land zoo intens groen, water
en lucht zoo mateloos blauw zijn.
Nooit heeft hij zons-op en -ondergangen
aanschouwd, die vergeleken kunnen
worden met de tooverpracht, die hij in
Larike iederen morgen, iederen avond
weer ziet. En waar zijn de maannachten
zoo zilverwit, zoo stil...'
Sinds Van de Wall dit gebied bezocht en
typeerde met 'Ellendig is de aanblik van
dit vuile dorp' moet er toch wel veel ten
goede zijn veranderd, want van die oude
toestand is nu geen sprake meer.
De weg stijgt langzaam tot we een kleine
brug bereiken over het riviertje. Boven de
brug tegen een helling ligt een bescheiden
missigit. Als wij de brug oversteken brengt
een afdalend pad ons langs een kerkje - er
wonen hier dus toch ook christenen - bij
de plek, waar volgens onze zegslieden het
grafmonument stond.
einde deel 1
Ik had moeite om me niet rot te lachen.'
Onderwijl zijn onze schoenen en sokken
droog. We gaan allen naar buiten, een
verademing. Tjoan neemt een foto van mij
met de steen in mijn handen en ik een
van hem met zijn toestel. Dan gaat het in
optocht naar Barbers graf en de benteng.
van bilik en bamboe en enkele huizen van
steen. Ondanks het nederig aanzien, is dit
dorp in een grijs verleden de geboorte
plaats geweest van een gouverneur-
generaal van de VOC, zoals Van de Wall
bij zijn bezoek in 1921 aan Larike schrijft,
namelijk Mr. Willem van Outshoorn
(1635-1720), gouverneur-
generaal van 1691-1701.
Ook Baron van der Capellen
(1778-1848), gouverneur-
generaal van 1819-1826, heeft
hier bij zijn historisch bezoek
aan de Molukken na de over
name van het Engels tussenbe
stuur de nacht doorgebracht in
maart 1824. En Rumphius is,
voordat hij op Hila werd ge
plaatst als koopman onder de
bewindhebbers van de Com
pagnie, hier onderkoopman en
hoofd geweest. Zijn verblijf hier,
op deze plaats waar wij ons nu
bevinden, heeft hem ertoe ge
bracht een aanvang te maken
met zijn botanische studies.
Zo schrijft G. Ballintijn in zijn,
zonder pretenties maar met
eerbied en bewondering ge
schreven, biografie over
Rumphius:
28