In het voetspoor van Victor Ido van de Wall (slot) I.P.L. Bouwman woonde op Ambon waar zijn vader kapitein was bij het KNIL. Samen met oude schoolvriend Tjoan Kho, diens vrouw Marie en John en Kasbi maakte hij een reis in het voetspoor, of liever gezegd in het kielzog, van Dr. V.I. van de Wall, de schrijver van het in 1928 verschenen De Nederlandse Oudheden in de Molukken. Hij zwijgt. Blijkbaar weet hij niet wat hij in zijn functie van radjah moet doen, voor al met al die pottenkijkers binnen en die van buiten die hun neuzen platdrukken en lachen en giechelen. Ik krijg medelijden met de man. 'Als u nu eerst eens opschrijft wie ik ben en wat ik wil,' stel ik voor. Dat vindt hij een lumineus idee. Hij staat op en zoekt in de lade van een wrak tafeltje. Eindelijk vindt hij een oud rekeningenboekje. Hij schuift een stoel bij het tafeltje, vindt zowaar een balpen en zet zich breed in postuur. Hij bladert wat in het boekje en neemt de achterkant van de rekeningen voor zich. 'Uw naam?' klinkt het hard. Ik geef hem mijn naam. Hij wil deze op schrijven maar komt er niet uit. Ik stel hem voor zelf mijn naam op het papier te zetten. Dat vindt hij goed. Hij spelt de letters langzaam. Lezen kan hij dus wel. Dan kijkt hij mij weer aan. Ik zie hem den ken: 'Wat nu?' 'Wilt u niet weten in welke kota ik woon in Holland?' Geweldig! Dat hij daar niet zelf op was gekomen. 'Den Haag' wordt op het papier gezet. Maar dan is er weer een pauze. Hij spelt nog eens hardop mijn naam, tracht deze een paar keer uit te spreken en beproeft dan zijn krachten op mijn woonplaats. Ik overleg even met Tjoan. Zou de radjah zich beledigd voelen als ik hem ging voorzeggen? 'Wel nee, sèh! Die vent heeft zoiets nog nooit bij de hand gehad. Zeg hem maar voor. Net als op school! Ha, ha!' Toch eerst even plagen. 'Nu weet u mijn naam. Hoe heet meneer de radjah?' vraag ik. Hij voldoet ogenblikkelijk aan mijn verzoek. De radjah heet A. Latuapa. Hij lacht gevleid. 'Ik zal u zeggen wat mijn verlangen is,' ga ik voort, 'dan kunt u dat opschrijven.' Dat lijkt hem een goed voorstel. Dus ver tel ik hem wanneer ik ben geboren, in welke plaats, waar ik logeer, dat ik gepen sioneerd ambtenaar ben, dat ik vroeger op Ambon heb gewoond, dat ik nu in een hotel logeer, dat ik een oude benteng wil zien, dat ik... Hij geeft het op. Zoveel informatie kan hij niet bijbenen. Hij noteert met veel moeite de oude naam 'Haarlem' en de latere Van der Capellen', bergt het rekeningenboekje in de lade, staat op en zegt dat wij overal kunnen kijken en gaan waar we willen en dat hij ons persoonlijk zal begeleiden. Hetgeen wij dankbaar en met gepaste eer bied aanvaarden. Als wij naar buiten komen wijkt de intus sen sterk aangezwollen menigte uiteen. Een welvarend uitziende dikke hadji onder hen - meestal zijn hadji's mager - is zienderogen verrast als hij mijn vriend Tjoan ziet. De heren kennen elkaar goed en de hadji spreekt waarachtig nog be hoorlijk Nederlands ook! Tjoan stelt ons aan elkaar voor. 'Dit is een oude vriend van mij uit Nederland. We zijn samen in Ambon op school geweest en hij wil oude herinneringen ophalen en wat rondkijken.' Hadji Hatuina vindt dat erg leuk en wij moeten beloven bij hem langs te komen alvorens wij weer vertrekken. Omstuwd door de rumoerige troep jonge mannen gaan wij naar de benteng. Deze heeft de vorm van een vierkante toren met schietgaten. Klimplanten die op de toren groeiden zijn kortgeleden gekapt. Vastge zogen wortels kruipen nog als slangen langs de verweerde muren. Om de ruïne staan huisjes, hutjes en afdakjes. Daartus sen is kasbi aangeplant en pisang. Tjoan en ik proberen wat foto's te maken. Door de bebouwing vlak om de ruïne kunnen we de benteng niet in zijn geheel op de plaat krijgen. Boven in een van de muren ontdek ik een soort gedenksteen die door slingerplanten gedeeltelijk is overwoekerd. Tjoan overlegt even met de radjah die een jongeman naar boven laat klauteren en de overwoekering laat weghakken. Een paar letters, cijfers en woorden van de verweer de inscriptie worden zichtbaar. Met behulp van de kijker ontcijfer ik met veel moeite: '...v.d. Capellen... 8 Dec. 1817... Door...' Volgens Tjoan moet op deze steen ook 'Dupont' staan. Noch deze naam, noch deze steen worden door Van de Wall ver meld. Wel dat deze versterking mogelijk op de fundamenten van het oude VOC- fort 'Haarlem' is gebouwd in 1817 om de zeeroverijen van de Alfoeren tegen te gaan en de negorijen tussen Larike en Hila te beschermen. Na radjah Latuapu te hebben bedankt, gaan wij naar het huis van Hadji Hatuina. Hij staat ons al op te wachten bij de in gang en nodigt ons naar binnen. Daar krijgen wij sinaasappellimonade en zoete broodjes (echte!). Als jongen, zo vertelt hij, is hij op een Hollandsch-Inlandsche school geweest en daarom spreekt hij nog zo goed Nederlands. Hij vindt het jammer dat hij zo weinig gelegenheid heeft om deze taal te spreken. Soms moet hij even naar het goede woord zoeken en veront schuldigt zich dan lachend. Niettemin doet zijn beheersing van onze taal mij versteld staan. We praten over alles en nog wat, over mijn jeugd op Ambon, onze school en wat ik nu van Ambon vind. Wij kunnen goed met elkaar opschieten en als wij weg gaan en voor zijn woning afscheid nemen, omringd door ons luidruchtige escorte, schudden wij elkaar langdurig de hand en wensen elkaar het beste. 'Hidoep Tanah Ambon!' zeg ik luid en de jongelui herhalen dit in koor, joelend en lachend. 'Hidoep Negri Belanda!' antwoordt daar op de bolle hadji, enthousiast bijgevallen door het jongemannenkoor van Negri Lima. 'Hidoep Indonesia!', roep ik weer. De jongelui herhalen deze heilwens luid keels. 'Hidoep Nederlaaaand!' antwoordt de hadji geestdriftig met luide stem. Het enthousiasme kent geen grenzen meer. Vele jongelui verdringen zich om mij heen en proberen mijn hand te drukken. Een hartverwarmend besluit van dit bezoek. We wandelen terug naar het strand, ver gezeld van Negri Lima's jeurtesse d'orée. I let is smoorheet. Het water, nauwelijks rimpelend in de wind, oefent op mij een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit. Ik neem een besluit, geef mijn tas, hemd, schoenen en sokken aan )ohn en druk hem op het hart er op te letten dat de tas droog overkomt. Dan neem ik een forse duik en zwem naar de verderop voor anker liggende Paula. Ik hoor vaag het joelend gelach van de uitgeleiders en daar bovenuit het schateren van Tjoan's schelle stem. Het water is heerlijk. Als ik bij de Paula ben, kan ik mij niet aan het hoge boord ophijsen. Bovendien kan ik mijn voeten niet afzetten tegen de gladde poly ester romp. Terwijl ik machteloos met gestrekte armen blijf bungelen hoor ik Tjoan kraaien van plezier. Over mijn schouder kijkend zie ik hem bijna dubbel gevouwen lachen en op mij wijzend roe pen: 'Je lijkt wel een monjet, zoals je daar hangt. Ik lach me rot... ik lach me rot!' Best mogelijk dat ik ten aanschouwe van 41ste jaargang nummer 12 juni 1997 19

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1997 | | pagina 19