moessQn practisch geheel Negri Lima voor aap hang. Ik vraag twee bemanningsleden mij een touw toe te gooien. Als ik de lijn, waaraan ze heel pienter snel een autoband hebben vastgebonden, te pakken heb, kan ik me eindelijk aan dek hijsen met behulp van mijn grinnikende helpers. Het zwemmen heeft mij lekker opgefrist, maar ik begin het desondanks alweer warm te krijgen. Het anker wordt gelicht en de terugreis aanvaard. Onderhand is het half vier geworden. Geïsoleerd leven De hemel begint dicht te trekken en gril lige wolkenformaties zorgen voor Willink achtige luchten. Na enige tijd geeft de zon de strijd tegen de steeds dichter wordende bewolking op. De groene schakeringen van de heuvels maken van lieverlee plaats voor gedempte, donkergroene tinten en de enkele zeilprauwtjes die wij zien, zoeken de kust op. Als we een tijd later het Batoe- soeanggi-eiland passeren neem ik zeker heidshalve toch maar een foto. Uit zee komen zwaardere wolken opzetten en het water wordt woelig. Ineens is er ook meer wind. De lucht ziet grauw. Boven Kaap Alang hangt een onheilspellende donkere wolkenbank. De wind wordt sterker en het begint plotseling te druppelen. Onze motorboot slaat af en toe met een flinke klap op de golven. Tot nog toe zaten Tjoan en ik onder het zonnezeil, geleund tegen de stuurhut. Nu geeft hij order het zeil geheel uit te rollen en te spannen. Precies op tijd, want een hevige stortbui barst los. De regen trekt een lichtgrijs gordijn om ons heen en de Paula bonst en plonst dat het een lieve lust is. Tjoan vindt blijkbaar het moment geko men om de stuurhut binnen te gaan. 'Stand by', hoor ik hem roepen. De golven hebben schuimkoppen. De boot steigert soms als een wild paard en valt met dave rende klappen van het ene golfdal in het andere. Maar de boot is goed gebouwd en heeft een sterke polyester romp. I let geluid van de aanhoudende slagregens maakt mij slaperig en ik dut van lieverlee in. Ik word pas wakker als ik het koud begin te krijgen. Op mijn horloge kijkend zie ik dat ik een halfuur minstens moet hebben geslapen. Het regent nog steeds. Met een omgeslagen handdoek kronkel ik me krampachtig in allerlei bochten om het klamme, krappe zwembroekje af te stropen. Na veel moeite lukt het en trek ik mijn pendekje en hemd aan. Ook als wij Kaap Alang voorbij gevaren zijn, blijft het regenen. Wat een verschil met de stralende ochtend. De heuvels zijn vage schimmen geworden achter het regengordijn. De rollers breken zich stuk op de rotsen van Alang in woest hoog op spattend schuim. Onze boot blijft de gol ven beuken en ik krijg het opnieuw koud, zodat ik mijn kakibroek en shirt aantrek. Dat scheelt aanmerkelijk. Allengs begint de regen af te nemen. Tjoan verlaat zijn commandopost en komt bij me zitten. Hij begint een sjekkie te rollen en zegt: 'Ik heb gezegd koffie voor ons te maken. Ik vond het daarnet maar beter zelf op de brug te staan.' John komt met een keteltje koffie. De hete drank doet ons goed. We zijn in de Buiten baai. Het water wordt snel rustiger. Slurpend aan zijn koffie zegt mijn vriend: 'De Paula is een sterke schuit. Als ze van hout was geweest en er een plank was losgeslagen door al die klappen zou dat niet zo lollig geweest zijn. Zat je 'm te knijpen?' 'Welnee, ik heb liggen maffen toen je op de brug stond.' 'Goed zo. Er was niks aan de hand', zegt hij weer. Ondertussen ben ik achteraf toch wel blij te horen dat de Paula zo'n solide bouw heeft. De regen is nu geheel opgehouden en het wordt snel donker. Om half zeven is de avond gevallen. In de verte beginnen reeds de lichtjes van Ambon te twinkelen. 'Hoe lang is 't nog?' vraag ik. 'Een uur on geveer', schat Tjoan, een gloeiend peukje in het voorbij glijdende kalme water knippend. 'Die mensen in die negorijen moeten toch wel erg geïsoleerd leven,' merk ik op na een kleine stilte. 'Valt mee. Vroeger misschien. Nu kunnen ze met zo'n motorboot naar Ambon om familie of kennissen op te zoeken of om inkopen te doen. Of ze gaan per zeilprauw, maar dat duurt langer en als ze in zo'n bui ko men als daarnet moeten ze de kust opzoe ken om te schuilen. 'Wegen zijn er niet, wel? Alleen paden. Geen busjes of zo die er kunnen rijden.' 'luist! Precies! Maar ze zijn niet anders gewend. M'n broer op Oering heb ik, geloof ik, een jaar niet gezien.' Het water van de baai glijdt kalm en spie gelend voorbij. Wat een verschil met een uur geleden. Steeds meer lichten komen in zicht. Wij onderscheiden de felle lampen van de voor anker liggende sche pen die steeds dichterbij lijken te komen. Het is een feeëriek gezicht al die lichten weerspiegeld te zien in de zoele avond. I n de baai zien we vissers hengelen met behulp van grote acetyleenlampen. Het licht lokt de vissen aan. Zouden ze nog steeds met dun geel koperdraad hengelen? Boven de lichten van de stad fonkelen als diamanten op zwart fluweel de lichtjes op de heuvels van Karang Pandjang. Als in een droom varen wij over het donkere water. Op het achterschip hokken een paar bemanningsleden bij elkaar. Af en toe gloeit het vuur van een sigaret in de duis ternis en klinken hun gedempte stemmen boven het tchug-tchug'gen van de scheeps motor en het geruis van de boeggolf. Mijn vriend en ik staren zwijgend over het water. Voor hem zal dit varen heel gewoon zijn, maar voor mij is het een ervaring van bijzondere bekoring. Omkij kend zie ik achter het glas van de stuurhut vaag het gezicht van John aan het stuur rad. Hij lacht me even toe, want ik zie een rij witte tanden. We zijn nu de hel ver lichte havenkade, waartegen zich de don kere rompen van de afgemeerde vracht schepen aftekenen, dicht genaderd. Achter sommige patrijspoorten brandt een elec- trisch lampje en op een van de bruggen staat een donkere figuur te roken. Iets over half acht leggen we aan bij een aparte meerplaats. Ik bedank Tjoan alvast voor deze werkelijk onvergetelijke dag en John brengt mij op de brommer thuis. Het eerste wat ik doe is al mijn spullen uittrekken en het natte goed op een hoop gooien. Dan ga ik uitgebreid mandieën en schone kleren aantrekken. Mevrouw Sahetapy zegt mij wat ongerust dat ze niet met eten op mij heeft gerekend, maar ik stel haar gerust. Ik had het niet aangekon digd en ik was van plan in de Kamp te gaan eten, immers niet wetend hoe laat ik terug zou zijn van de vaartocht. Enkele minuten later ontlaadt zich een hevige tropische bui. Even wachten dus met naar het Kamp te gaan. De regen blijft echter aanhouden. Ik mag de grote pajong lenen van het hotel en ga op het platje uitkijken naar een betja. Na een paar minuten komt er eentje aangeped- deld, de zijkanten afgeschermd door een plastic gordijn, de voorkant open. Zo doende is te zien dat hij 'vrij' is. Na hem te hebben gewenkt, spurt ik met geopende paraplu en springend over plassen naar het voertuig en klim er in. De arme, door weekte betjarijder laat direct het voorgor dijntje zakken, gaat op de trappers staan en rijdt hobbelend weg. Restoran Jakarta, heb ik hem gezegd. Tijdens de rit blijf ik redelijk droog. Alleen door de kieren slaat wat regen naar binnen, maar wie daarop ziet, is een kniesoor. Het is maar een korte rit, dus de man is blij met zijn lapje van honderd. Ik bestel rijst met 'cap cay goreng' en thee. De zeelucht heeft mijn eetlust aangewak kerd en alles gaat schoon op. Een andere betja rijdt mij naar huis. Het regent nog steeds. Maar het was een van die dagen, die je je leven lang niet meer vergeet. I.P.L. Bouwman 20

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1997 | | pagina 20