Het zal omstreeks vijf uur geweest zijn, toen het eerste flauwe licht aan de ooste lijke horizon de nadering van de dageraad aankondigde. Geleidelijk aan werd het lichter, roder en roder werd de kim, totdat opeens als een overweldigende openbaring het eerste zonlicht de top met onszelf er bij in een wijnrode gloed zette. In adem loze bewondering tegen de helling aange drukt lieten we dit stralende wonderlicht over ons komen, zwijgend, overweldigd. Dat we nog een dertigtal meters beneden de top waren was feitelijk heel geen bezwaar; immers vanaf de helling waar langs we omhoog gingen hadden we het volle gezicht op de zonsopgang en al verder stijgende zagen we geleidelijk eerst de andere bergtoppen in gloed gezet wor den, dan daalde het zonlicht ook af in de hoogvlakten, de dalen. Plotseling troffen ons, temidden van de kale naakte puinhelling een aantal edel- weissplanten, het enig leven dat hier te vinden is, ontsproten uit een verdwaald zaadje, uit de laagte der stervelingen afkomstig. Tenslotte waren we aan de laatste tien meter genaderd en moesten we over een steile, rotsachtige helling, van zeer grillige formatie, een weg naar boven zoeken. Opeens stuitten we op het lijk van een aap, rechtop staand op alle vier handen, de kop grijnzend omhoog gericht naar de top; het dier scheen zich om een grote steen vast te klemmen. Hoe lang het daar al gezeten moet hebben was niet na te gaan; stinken deed het niet; de hele huid was intact, alleen van de aangezichtsschedel scheen hij zich wat te hebben teruggetrokken. Zouden we hier te doen hebben met een dier, dat de dood voel de naderen, een afgelegen plek heeft willen zoeken om alleen te sterven en even vóór het bereiken van de top zijn laatste roep in de eeuwige oneindig heid heeft uitgekreten? Nog een laatste flinke inspanning en om tien minuten over zes betraden we het vlak van de Smeroe-top, niet zonder moeite daarop verder komend, want de orkaan, die nog steeds blies, liet zich daar boven op zijn hevigst voelen. Door alle dikke kledingbedekking heen drong de ijzige wind, onze handen verkleumden, werden stijf van de kou; als hagelsteentjes kletterde bij elke windvlaag fijn steengruis tegen onze gezichten. De ontvangst op de top had warmer en milder kunnen zijn. Maar het onvergelijkelijk wijde, grootse gezicht, dat we overal om ons heen geno ten, vergoedde dat alles ruimschoots. Als een smal streepje land ligt Java aan onze voeten; scherp tekent zich de Noordelijke kustlijn af; Madoera is een klein eilandje in de grote ruimte van water; de branding van de oceaan aan de Zuidkust lijkt vlak onder ons te liggen. Het hele kratergebied van de Tenger ligt als een open boek voor ons; in het Oosten hangt een lage wolken zee, waaruit Lamongan, lang en Idjen- complex in scherpe lijnen omhoogstreven; de streek waar Bali moet liggen is in een rookachtige nevel gehuld; zouden de nog steeds voortdurende uitbarstingen van de Batoer hier het uitzicht belemmeren? Penanggoengan, Welirang, Ardjoeno, Kawi vormen een grootse keten, waarachter in de verte de Kloet met zijn grillige lijn, de Wilis en de Lawoe duidelijk zichtbaar zijn. Maar mooier, aangrijpender nog dan al dit Tosari: mijn 'Oma' in de draagstoel (tandoe). wijdse vergezicht is de donker-violette schaduwdriehoek van de Smeroe zelf in de nevel, die boven de vlakte van Malang zweeft; het is als de zichbare vergeestelij king van de heilige Smeroe-top, als een onwezenlijke werkelijkheid, aangrijpend schoon. We willen trachten, ons wat warmte toe te voeren; de cognac hebben we helaas bij het opbreken vergeten mee te nemen; een kopje warme koffie zal smaken; de MEDAN PRIVATE GUESTHOUSE Jln. Agenda 37, Medan Tel. 00 62 61 550926 Goed, schoon, grote tuin/terras U voelt zich als in uw eigen huis. 35,- per kmr. met fan, incl. ontbijt 45,- per kmr. met AC, incl. ontbijt primus-brander, opgesteld in een kuil achter de pyramide-vormige steenhoop van de triangulatie, welke de top ontsiert, weigert te branden; met doodsverachtende volharding werken de verkleumde handen van onze trouwe verzorgster zeker wel een half uur lang om te trachten de brander aan te krijgen, alles tevergeefs. Ondertus sen zijn de beide mannen de regenmeter gaan opnemen: geen druppel komt te voorschijn. Bibberend, in behoefte ons warm te lopen, tippelen we de kant van de krater uit en staren over een zacht- glooiende vlakte, bezaaid met grote stenen, restant van de uitbarsting naar Loemadjang; doodse dorre vlakte, sombe re aanblik. Dan naderen we de kraterrand: uit de krater omhoog schieten wervelwin den over de rand heen en bemoeilijken het gaan. De rand is bereikt... onwillekeu rig deinzen we terug: als een afgrijselijk beeld van dood en verschrikking gaapt aan onze voeten de geweldige krater, in ontstellende rust en stilte. Maar we voelen uit de aanblik alleen, welk een wereld van dood en ontzetting deze nu zo doodstille muil in vroeger tijden moet hebben uit gebraakt; welk een oerkrachten, met mensenverstand niet te omvatten, moeten er gewerkt hebben om het Zuidelijke derde deel van de kraterrand uit te breken en achterover te werpen. Dat is de natuur in al zijn overweldigende en overstelpende grootsheid, die de mens o zo klein maakt en stil, de natuur zonder liefelijkheid en vruchtbaarheid, alleen maar geweldig, vol dood en verderf. 'Dat moet vrouwtje ook zien; ik zal haar even gaan halen', zei de heer Vermeulen, en met een vlugheid die niet zou doen vermoeden, dat hij pas moeizaam de top had bereikt, stoof hij naar boven (de kra terrand ligt weer een tiental meters lager dan de top), en daar vond hij zijn vrouw, ontmoedigd door kou en ellende en een zaamheid (ze wist niet waar we heen waren) met het gezicht tegen de steenpy- ramide gedrukt, de wanhoop nabij. Het wandelingetje naar de kraterrand bracht haar gauw weer op dreef. Onze dorst was ondanks de kou toch ko men opzetten; dan de melk maar onver- 41ste jaargang nummer12 juni 1997 33 Info: S. Ali-Elly - Rest. Sumatra Stein Tel. 046 - 433 31 90 - Fax 046 - 433 67 73 Tevens minibus voor uw tour.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1997 | | pagina 33