moecsGn warmd gedronken! Edoch, dat hoefde niet; de inhoud van beide blikjes was zuur; het hoogteverschil had zijn werk gedaan! Ons restte slechts een ijskoude djeroek Bali en een half verkruimelde beschuit als eerste ontbijt. Hadden wij in onze dikke kleren al last van de kou, hoeveel te erger de twee koe lies, Pa Moes en Si Moen, die ons verge zelden. Direct waren ze tegen de steenpy- ramide ineengedoken gaan zitten, sarong over het hoofd, bibberend, klappertan dend, gelaten afwachtend, desnoods bereid te sterven. Na enige met moeite genomen kieken - onze vingers waren stijf en het statief woei om - gingen we om acht uur weer omlaag. En als ons op de hele tocht iets meeviel, dan was het wel deze afdaling; de grondgesteldheid toch, de dikke laag fijn grint, die bij de bestijging zo bezwaarlijk was geweest, maakte de afdaling tot een weinig gevaarlijke, hoewel toch vermoei ende bezigheid: bij iedere stap die we deden schoven we minstens een meter met de grintstroom mee omlaag; hoofd zaak was, te zorgen dat het zwaartepunt steeds achter het steunpunt bleef, zodat van voorovervallen geen sprake kon zijn. Binnen anderhalf uur hadden we dan ook 'in Smeroe-trott' de bosgrens weer bereikt, vanwaar Gisius onze hele afdaling met de kijker had gevolgd. Bij Redjo-Podo werd een snel ontbijt ge nuttigd met een welverdiend kopje warme koffie, schoenen werden verwisseld, barang bijeen gepakt (de tent was al vroeg vooruit gegaan), en zonder bepaalde rust daalden we af, dezelfde weg die we geko men waren, nu weer met z'n vijven. Al en toe werd nog eens een blik achterom ge worpen naar de reus die we zojuist be klommen hadden en hoewel het helemaal geen overmatige inspanning was geweest, waren we het er toch wel over eens, dat we in geen geval het eerste half jaar weer naar boven wilden klauteren. Om kwart voor drie lag weer het heerlijke meer Kembolo aan onze voeten, na een nagenoeg onafgebroken tocht van dertien uren, inbegrepen de beklimming van de Smeroe. Wij drieën, die boven geweest waren, voelden ons behoorlijk moe; Gisius en zijn zoontje waren nog voldoen de 'fit' en gingen na korte rust door naar Ranoe Pani, vergezeld van een onzer koelies, die de volgende morgen thee en melk zou brengen naar de Ajak-Ajak, op welke top we de volgende nacht wilden kamperen: de drankvoorraad was onrust barend geslonken. Een flinke rust hadden we alle drie hoog- Mijn vilder met dr. en mevrouw Bense. nodig; vandaar dat om vijf uur de panne tjes met erwtensoep en rodekool met rolpens al lekker stonden te pruttelen in de hete as. Om zes uur sloten we ons in de tent op, om er de eerste twaalf uur in te blijven. De koelies waren zo langzamer hand beter ingeschoten, een groot hout vuur smeulde nog lang na en de tent had een behoorlijke onderlaag. Na een uurtje nabetrachtigen, en nadat 'dikke Bertha van tante Fiet' de ronde had gedaan, werd het stil in de tent; we waren flink moe, zodat het niet lang duurde, of we waren allen stevig onder zeil, 'eerste klas!' Vierde en vijfde dag... Geenszins te zwaar zou het geweest zijn, als we direct de vierde dag doorgegaan waren naarTosari. De paarden zouden echter pas in de avond van die dag te Ranoe Pani zijn, om ons te halen en bo vendien hadden we het nu eenmaal in ons hoofd gezet, vanaf de Ajak-Ajak de zon te zien opgaan. We maakten dus op ons gemak ons toilet, genoten nog eens kalm en rustig van het mooie bergmeer en trokken omstreeks half tien, nadat de hele andere stoet vooruit was gegaan, op weg, eerst weer het meer langs, dan links af buigend de hoofvlakte aan de voet van de Ajak-Ajak door. Het weer was, als trouwens alle dagen te voren, prachtig en helder; de wind, die de avond van Redjo-Podo was gaan waaien, hield nog steeds aan en me nigmaal stonden we onderweg even stil, als betoverd door het machtige ruisen van de wind door de tjemara-bossen, geluid als van een geweldige branding, maar nog welluidender, met nog meer muzikale, harmonische klank. Nu eerst recht merkten we, hoe steil de Zuidkant van de Ajak-Ajak is; het was werkelijk een heel stuk werk om deze te beklimmen, luist op het midden van de dag waren we boven op de top, waar de heer Vermeulen al gauw bij de triangula- tiepaal een uiltje ging knappen! Het uit zicht, veel helderder dan bij het gaan, was zeer lonend en we hebben ons echt rustig die middag daarin verlustigd. Van treffen de schoonheid vooral is het tafereel naar het Zuiden: in de diepte het donker- blauwig groene meer Kembolo, daarachter zich verheffend de dichtbegroeide Goe- noeng Kepala en als achtergrond het machtige, kale Smeroe-massief. Het enige ongerief was weer de wind, die tegen de avond weer in hevigheid toenam en de nacht heel wat onrustiger maakte dan de vorige was geweest. Bijtijds waren we de volgende morgen uit de tent om te genieten van de nieuwe zonsopgang, stralend en jubelend, zettend heel het grauwe golvende landschap in warme, juichende gloed van licht. Na een licht ontbijt daalden we om half acht in opgewekte stemming af naar Ranoe Pani; ons doel hadden we bereikt, de triomfantelijke thuiskomst was aanstaande. Een uurtje oponthoud diende voor ver frissing en verfraaiing der respectievelijke constuums. De paarden, dezelfde als van de heenreis, trappelden van ongeduld en na een hartelijk afscheid van onze gast vrije gids en zijn wakkere zoon, reden we om kwart over tien weg van de Smeroe- hoeve, om nog geen vier uur later, om twee uur, zwart van de stof, maar in vol komen goede conditie het Sanatorium terrein binnen te rijden, begroet door de achtergeblevenen. De grote trek was volbracht, de Smeroe- top, Java's hoogste punt, hadden we onder de voeten gehad; we hadden vijf dagen van heerlijk, overstelpend groot natuurge not achter ons, de stemming was van begin tot eind prettig en ongedwongen ge weest, kortom, het was een volkomen ge slaagde tocht, in alle opzichten 'eerste klas'. 34

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1997 | | pagina 34