kenschat ging in een djatihouten kist met zinkbeslag, speciaal gemaakt, een kubieke meter inhoud. Volgepakt konden zes koelies hem nèt dragen. Toen kwam de vendutie. De rest van de spullen werd verkocht, hoofdzakelijk aan vrienden en bekenden. Juli 1939 kwamen we tot grote verrassing van mijn ouders en van ons kinderen weer terug in Malang. Blij weerzien met de dames Llbbens, de domineesfamilie (onkhoff, Dirk de Wit en vele anderen. Heerlijk! We logeerden eerst in familieho tel Wilhelmina, in de buurt van het lan Pieterszoon Coenplein. Later vonden we een heerlijk, moeders huis in de Pang- goengweg, nr. 1, vlakbij de Idjenboulevard en het Raceterrein. Sjoukje en Truus gingen naar de HBS en ik naar de Neutrale Lagere School aan de Lawoestraat. Hoofd was de heer Posthuma. Eerst kwam ik in de zevende klas, maar dat ging niet, dus toen terug naar de zesde, bij juffrouw Derks, een vrij vinnige dame, maar niet onaardig. Ze gaf ook tennisles. Ik herinner me nog heel goed dat onze klas op de verjaardag van de heer Posthuma het Friese volkslied zong. De goede man, een echte Fries, stond te huilen als een klein kind. De oorlog in Nederland was toen al aan de gang en hij wist natuurlijk niets van en over zijn familie. Ik vond het toen heel erg voor hem en wilde dat wij het niet hadden gedaan. We bedoelden het allemaal zo goed. Hij is omgekomen tijdens de oorlog. Enkele namen van klasgenoten: Marijke Wepff, Meis en Wim Blankert, Freddy Weiffenbach, Deli Brink, Wim van Houweningen, Henry Frank, Frits van Hengel, Tom Ladage, Friedje Puyt, Henk Zeeman, Gerard Neringbögel, Robbie von Gerlach, Crince Le Roy. De algemene sfeer in die tijd, was wat be drukt. Hitler was al druk bezig in Europa en men was heel bang voor oorlog. Die brak dus ook uit. Ineens geen 'Vaderland' meer, dat was vooral voor mijn moeder heel erg. Ze heeft veel gehuild, dat weet ik nog heel goed. Ik was nog te jong om alles goed te beseffen. Op een gegeven moment kwam er bericht via het Rode Kruis dat oma Meeuwse was overleden, voor mijn moeder was dat vreselijk. Mijn dagen vulden zich met een beetje leren, fietsen, spelen, tennissen, rolschaat sen op de Idjenboulevard. Een stuk werd dan speciaal voor ons afgezet om te rol schaatsen en geld op te halen om een Spitfire te kopen om Nederland te helpen bevrijden, ja, ja! Voor de tweede keer in mijn leven (de eerste keer was in Djember: de film heette Sinterklaas bezoekt de Neutrale Lagen Lawoestraat in 1940. Heidi, met Shirley Temple) mocht ik naar de film in de soos, de Poel des Verderfs. De film ging over de Olympische Spelen van 1936. Jesse Owen was dé hardloper. Truus en ik gingen meteen na het zien van die film in conclaaf met de kebon met als resultaat dat wij achter in de tuin een hoog- en verspring-, een discusgooi- en een speerwerpbaan kregen. Fantastisch! De kebon maakte de speren en de discus. Dat laatste was een probleem, want hoe maak je zo'n ding? Papa erbij en die had natuurlijk weer de goede oplossing. Een grijze trottoirtegel, daar met de passer een cirkel op tekenen en door de kebon netjes laten uithakken. Perfect! De ruimte tussen het huis en de garage was overdekt met gegalvaniseerde golfpla ten. Via de regenpijp klom ik dan om hoog op dat dak, dat was mijn geheime opbergplaats. Onder een dakpan had ik een havermoutblik met koekjes en zuur tjes en een met filmsterplaatjes. Die spaar de ik tegen het verbod van mijn ouders in, want dat was werelds en dus verdoemelijk! Ik bewaarde die plaatjes eerst op de hemel van de klamboe, maar op een dag waren ze weg. Veel later, toen ik onze baboe in de kampong opzocht omdat ze ziek was, zag ik aan de bilik- muur van haar huisje al mijn plaatjes terug. Daar hing Bette Davis stervende, daar zat Errol Flynn op zijn paard, Richard Green als Robin Hood. Mijn moeder had al die plaatjes wegge gooid en de baboe had ze weer uit de prullen mand gevist! Hoe we aan die plaatjes kwamen? Wel, Dirk de Wit was chef van de boekhandel Kolff Co. Via hem kregen we de leestrommel. Een hou ten kist met slot, daarin zaten alle tijdschriften die hij in de winkel had. Omdat wij de laatste lezers waren, mochten we de bladen verknip pen. Eens heb ik mijn ouders de stuipen op het lijf gejaagd door 'weg te lopen'. Ik had mijn moe der net zolang getreiterd School in de totdat ze - helemaal dol gedraaid - mij toesiste: 'Lamstr... ik wil je niet meer zien.' Dat vatte ik letterlijk op, ging dus naar mijn slaapkamertje, pakte mijn hoofdkussen èn natuurlijk mijn goeling en klom via de regenpijp naar mijn geheime plek. Daar zat ik verdrietig te zijn, te lijden en voelde mij alleen op de wereld. Niemand hield meer van mij. Verstoten, en nog wel door mijn eigen moeder. Kon het erger? Uiteindelijk ben ik in slaap gevallen, want ik werd wakker in het aardedonker door een stem die riep: 'Dien, ze is hier!' Ik zal nooit dat kleine koppie van mijn vader vergeten. Hij stond op een trapje, want zijn teen kon niet tussen de regenpijp en de muur, de manier waarop ik naar boven klom. Dat gaf me - ondanks alle ellende - toch een grote voldoening! Mijn vader had me gevonden nadat ieder een, vooral de bedienden, aan het zoeken was geweest. Mijn moeder had mij niet in bed gevonden, noch mijn goeling. Vooral dat laatste was een teken aan de wand, dan was ik écht weg! Grote verzoening daarna, veel tranen, veel zoenen et cetera en naar bed. Henny Themmen-van Rosmalen 41ste jaargang nummer 12 juni 1997 43

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1997 | | pagina 43