De witte kamerjas moessQn In het nummer van 15 april 1997 las ik een stukje over Theo Kappers. Het toeval wil, al geloof ik zelf niet in toevallen, dat ik eind vorig jaar in het Amstelveense zie kenhuis werd verpleegd. Op een ochtend was ik in de recreatiezaal om wat bij te komen van een verplichte wandeltocht door de gangen, toen zomaar, als uit het niets een slanke man in een witte kamer jas naast me stond. 'Móge, ook aan de wandel?' 'Hê-êh (op z'n Indisch). Even zitten. Kappers, Theo Kappers is de naam.' 'Leuk meneer Kap pers. Die naam komt mij bekend voor.' 'Kèn wel, ik schrijf wel 's in de streekbla den maar ook in De Telegraaf en in Moes son! Hij vroeg me hoe ik heette en ik stel de mijzelf voor. Ik vertelde ook dat stukjes schrijven mijn hobby is. 'Ja, nu herinner ik mij de naam Theo Kap pers. LI bent degene die de kritische op merkingen van Lou...' 'Precies,' antwoordde hij. 'Ik noem hem Loe Bohong, wat die fèn wist en durft uit te kramen grenst aan het ongelooflijke! Na de val van Nederlands-Indië werd ik in de gevangenis van Malang gegooid en later tijdens de bersiap gevangen door de pemoeda's.' Ik vertelde hem, dat ik toen ook in de ge vangenis zat, die van Ngawi, samen met jongens uit Soerabaja, Probolinggo, Kediri en Semarang. Ik was zeventien jaar toen ik na een geallieerde luchtaanval opgepakt werd, eerst in de gevangenis van Solo, later in april naar Ngawi overgeplaatst en bij de ziekenboeg ingedeeld. Mijn 'verple- gingsopleiding' in de gevangenis van Solo bestond uit het helpen van zieke celgeno ten, merendeels lijdend aan dysentrie. De eerste maanden werden in Ngawi 's avonds in de ziekenboeg lezingen geor ganiseerd. De sprekers waren twee artsen, een gediplomeerde verpleegkundige, een hoofdinspecteur van politie, een hoofdon derwijzer en soms was een van de patiën ten gastspreker. Zijn naam kende ik des tijds niet en hij leed - geloof ik - aan astma of malaria. Hij was vriendelijk, had voor iedereen een goed woord over en klaagde nooit. Hij was een echte heer en een aimabele man. Hij bezocht trouw de lezingen, trad nooit op de voorgrond, maar als er een discussie gaande was, dan bleek pas, wat een begenadigd spreker hij was; of het nu over gifslangen ging of over ingewikkelde biologische of natuurkun dige onderwerpen, met een opmerkelijke scherpheid van geest en 'to the point' wist hij de problematiek te analyseren. Op een avond was hij niet aanwezig en ging ik hem opzoeken. 'Nee njo,' ant woordde hij op mijn vraag of hij niet op de lezing kwam. Die avond moest hij ver stek laten gaan, hij voelde zich niet goed. Ik meldde dat aan de dokter die onmid dellijk met mij mee ging. 'Hoe is het met u meneer Hilgers? Ik hoorde dat u zich niet goed voelt.' Hij onderzocht hem en vond dat hij inderdaad beter in bed kon blijven. Later vertelde hij dat die meneer Jan Hil gers heette en in zijn tijd een vermaarde vlieger was, zelfs een van de eerste Indi sche piloten die nog met een Fokker VII had gevlogen. Verder zei de dokter dat als ik na de lezing nog de late dienst had, wat extra aandacht aan Jan Hilgers moest schenken. Dat deed ik dan ook. Medica menten hadden wij niet, alleen warme thee met een stukje goela djawa (Javaanse suiker) en extra dunne legerdekens, want de nachten in Ngawi kunnen koud zijn. Na mijn dienst was ik nog naar hem we zen kijken en er was niets aan de hand. De volgende dag vonden wij hem dood, eenzaam in zijn slaap overleden. Dat heb ik Theo Kappers verteld en ook dat ik in 1957 op Schiphol-Oost een han gar de naam van Jan Hilgers zag staan, samen met die van Jan Olieslager, ook een pionier uit de vliegerij. Ik zou graag wat meer over Jan Hilgers willen weten, mis schien dat Theo wat wist. Ik zou graag over die vlieger van het eerste uur willen schrijven. 'Doen boeng, schrijf over wat je weet of wat je hebt meegemaakt, doe ik ook.' 'Ja,' zei ik, 'Ik heb sekolah djongkok. Jij hebt de kans gehad verder te studeren en je hebt wat bereikt in militaire dienst. Ik werd na twee jaren door de sawahs blubberen niet hoger dan spandrie. In feite moet ik voor jou in de houding springen. Stukjes schrijven? Man, ik heb al moeite met 'ken', 'kan' en 'kunnen' watte- meer woorden njang moelek, die moet ik in de 'dikke' opzoeken.' 'Geef neks', antwoordde hij. Hij vertelde, dat hij van die Braziliaanse vrouw had gelezen, die in schoolschriften het leven in de favella's, de sloppenwijken van Rio beschreef, gewoon in haar eigen woorden. 'Wij hebben in ons leven al heel wat mee gemaakt vergeleken met Loe Bohong. Tjalie had altijd gepropageerd om alles op te schrijven wat interessant genoeg is voor onze nazaten; het is al vijf voor twaalf, de tweede generatie weet al heel weinig van hun roots, nog even dan is het te laat. Schrijf desnoods in 'ho-no-tjo-ro-ko' (het Javaanse alfabet), as maar heef heluit, de redactie zal de spelfouten verbeteren, daar zijn ze voor!' Ik vertelde Theo dat, zonder te overdrij ven, ik voor mijn werk wat bereisd was, maar door mijn zwerftochten langs de familieleden van mijn Javaanse moeder van Oedjoeng Koeion op Java's Eerste Punt tot Banjoewangi in Oost-Java eerder 'berijst' dan 'bereisd'. Op zijn vragende blik antwoordde ik, dat ik 'berijst' ben vanwege mijn kennis over nasi oedoek, nasi koening, nasi toempeng, nasi goedeg, nasi liwet, nasi tjampoer, en zo kan ik nog vele A-viertjes vol schrijven over de hoedanigheden van de door mij benoemde 'berijst-zijn'. Soedah, hoef niet in Van Dale te zoeken, ister niet met chèm, ook niet in de Nieuwe Groene Woordenlijst van de Nederlandse Taal! Ik vertelde verder dat ik Tjalie altijd heb bewonderd en dat ik in de jaren zeventig zelfs zijn sporen probeerde te volgen en ik verzekerde hem, dat het geen sinecure was, want de weg was lang, heet en stoffig, zo stelde ik mij de Llano Estacado van Karl May voor. Van Gang Kobèr, via Gang Listrik, naar Kedai Kopi Koeda Poetih naast Grand bioscoop op Senèn, langs Goenoeng Sahari door-maar-door naar Waroeng Makan Gontjang Lidah aan de tweede haven op Priok. Ik probeerde in zijn huid te kruipen, zijn psyche te doorgronden en aan te voelen wat een man als hij bedoelde. Hij ging liever met tante Koos naar Rivoli dan naar de Kunstkring om een concert van Frits Hinze bij te wonen. Met een verzaligd ge zicht zat hij te genieten van de martabak van restoran Malabar, terwijl pal aan de overkant, in Hotel des Indes zijn collega's van de Java Bode en Nieuwsgier en andere toeans van de handelskantoren uit Bata- via's Benedenstad van een copieuze rijst tafel genoten, bediend door een legertje djongossen in hagelwitte jasjes en panta lons, met blankons (batik hoofddeksels). Ik probeerde de diepere zin van zijn ver halen te analyseren, want achter de met humor doorspekte stukken zit waarschijn lijk een hint verscholen, alsof hij wou zeggen, kom boeng, wordt 's een keertje wakker, er zit meer in jou dan een opper vlakkige nasi oedoek-kenner, of zie ik dat verkeerd? Ik weet niet wie dat gezegd heeft, maar men zegt dat iedere soldaat de maarschalkstaf in zijn ransel heeft. Dat klopt niet erg natuurlijk. )e hebt Indische jongens die het tot beroemde legeraan voerders hebben gebracht, kijk de geschie denisboeken er maar op na, maar er zijn er ook die het niet verder hebben gebracht dan paardengeleiders, lager kon niet bij de cavalerie vroeger. Niet iedere Indo 24

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1997 | | pagina 24