moessQn
Begin mei 1942 werd het restant krijgsge
vangenen in twee wagons van Fort de Koek
naar Padang vervoerd. Restant, want van
de ongeveer zeshonderdvijftig gevangenen
waren er nog slechts honderdtachtig over.
Het Japanse commando had namelijk alle
Aziatische gevangenen bevrijd verklaard,
onder wie ook de Indo-Europeanen wer
den begrepen en dat gebeurde, voor zover
mij bekend, alleen in Fort de Koek en
werd beslist door de plaatselijke bewaker.
Deze bleek echter geen idee te hebben
hoe je kon bepalen wie Indonesiër was en
wie niet. Hij ging voornamelijk af op
huid- en haarkleur. Zo kon het gebeuren,
dat van een tweeling de een met rossig
haar 'Belanda' werd verklaard en de ander,
met zwart haar 'Indonesiër'. Daar ze graag
samen vrij wilden zijn, protesteerden ze
hevig. En met succes. Enkele weken later
werden ze echter als 'Nederlander' weer
geïnterneerd, nu als burgergevangene!
Onze brigade, onder sergeant G.A. Sarde-
man, was geslonken tot twintig man, die
in de trein plaatsnamen. De tocht naar
Padang, eenennegentig kilometer slinge
rend door de Aneïkloof, langs de rivier,
was beroemd, maar daar de ramen met
blinden werden afgesloten, werd ons die
traktatie onthouden. De aankomst in het
grote kazernecomplex van Padang was
overweldigend. Een drukke stad met voor
al Engelse, Nederlandse, Inheemse solda
ten en Sikhs, 'l'oen de brigade zich had
geïnstalleerd, gingen we eens rondkijken
en hoorden tot onze verbazing dat het
streng verboden was contact met de Engel
sen te hebben, dus ook hun een bezoek te
brengen of hen te ontvangen. Er waren
namelijk wat sigaretten en voedsel door
Engelsen van Hollanders gestolen. Onze
verbazing maakte plaats voor verontwaar
diging, toen we hoorden wat deze meestal
jonge Britse soldaten hadden meegemaakt
op Malakka en in Singapore, hoe er een
groep drenkelingen was van de gezonken
Repulse en Prince of Wales, hoe de jongens
onder voortdurende Japanse aanvallen
door het schiereiland waren gejaagd en
gedecimeerd, hoe ze op het laatste mo
ment uit Singapore waren geëvacueerd.
Een aantal van de evacuatie-schepen was
door de Japanners tot zinken gebracht, de
overlevenden, die daarbij kleding en plun-
jezak hadden verloren, waren ook onder
deze gevangenen. En met deze mensen
mochten wij niet omgaan?
En daar tegenover onze landgenoten,
meest oudere landstormers en landwach-
ters, die met koffers en andere bagage het
kamp waren binnengekomen, met sloffen
sigaretten, en die op dat moment nog
geregeld van buiten de kazerne werden
gefourageerd.
We pikten het niet!
Die avond gingen we met een man of zes
naar de gymnastiekloods in het Engelse
deel van het kamp, waar een quiz werd
gehouden. We zorgden dat we daar na de
aanvang arriveerden: het moest tenslotte
opvallen! Ik zie nog het beeld voor me
van die zaal bij onze entree.
Rechts de tafel met het panel, met aan het
hoofd een kolonel. Links een zee van
hoofden, die zich in één beweging tot ons
wendden. Het werd doodstil en ik vond
het doodeng. De kolonel knikte vriende
lijk, toen we salueerden en zei: 'Kijk, is
dat niet aardig, enige Flollandse vrienden.
Jongens maak eens plaats op de voorste
rij. Zij moeten het goed kunnen volgen'.
En de jongens deden het, zonder morren
en we gingen, nog wat onwennig, zitten.
De meeste vragen zeiden ons weinig: wie
welke cricketwedstrijden waar had gewon
nen, welk paard de Derby van 1903 had
De Aneï-kloof, Sumatra's Westkust
gewonnen et cetera. Maar toen werd de
vraag gesteld, wie het boek The rains came
had geschreven, waarop 'Hemingway'
werd geantwoord. Dit werd door het pa
nel goedgekeurd, waarop een van ons
opstond en zijn hand opstak. Met een
prachtige Oxford-drawl zei hij: 'Ik ben
bang (dat zijn Engelsen altijd als ze het
niet met je eens zijn), dat u zich vergist:
het is Louis Bromfield'. Een doodse stilte
viel: de brutaliteit van die vreemdeling!
Maar de voorzitter knikte de impertinente
vreemdeling minzaam toe en zei: 'Je hebt
gelijk, maar ik vind het wel een schande
dat je de Engelse literatuur beter kent dan
wij'. De bijeenkomst werd besloten met
community singing en dat doen de Engel
sen voortreffelijk. Na het laatste Engelse
lied nodigde de voorzitter de Nederlanders
uit ook iets te zingen. Paniek bij ons, want
we waren dat niet gewend! Toen stelde ik
voor dan maar 'Die mooie molen' te zin
gen en toen ze protesteerden dat ze de
woorden van de inleiding niet kenden, zei
ik: 'Zing maar de woorden van 'Toen onze
mops een mopsje was', dat past precies'.
En grinnikend om het gekke effect zongen
we dat, uit volle borst met fraaie uithalen.
De Engelsen klapten en juichten en de
voorzitter zei, doelend op onze geamu
seerde gezichten: 'That must have been a
mighty dirty song!' (Dat moet een pittig
schuin lied zijn). We gingen nog op uit
nodiging in de Engelse barak gezellig
napraten en zeer tevreden met onszelf
gingen we slapen.
De volgende dagen wachtten we af, wat de
sanctie zou zijn voor onze insubordinatie.
De derde dag kwam een officier bij me en
constateerde ironisch, dat ik blijkbaar
goede vrienden met de Engelsen was en
daarom moest ik hen leren hoe ze rijst
moesten koken, want dat lukte hun niet.
Omdat ik ook nog nooit rijst had ge
kookt, nam ik een Menadonese sergeant
als leermeester mee. Hij gaf de instructies
in het Maleis en ik vertaalde dat in het
Engels. Toen hij begon met te zeggen, dat
rijst eerst gewassen moest worden, waren
de Tommies stomverbaasd: daar hadden
ze nog nooit van gehoord! Ik legde uit dat
de legervoorraden gemengd waren met
kalk om ongedierte te weren en als ze dat
niet verwijderden, kreeg je bij het koken
een soort beton. Nu ging hun een licht
op: daarom hadden ze allemaal zo te lij
den van constipatie! We gingen als popu
laire weldoeners weg en de Engelsen kon
den pap eten, want droge rijst was volgens
hen enkel geschikt voor koelies!
C. van Heeheren
28