In het stijlboek staat een ellendige oefe ning met vreemde woorden om de begrip pen te verruimen. Nu is er niets te tonen om de begrippen te verruimen; Makassar heeft een kota en een haven, maar geen viaduct of aquaduct en ook geen sanatori um. Ik verzamel plaatjes uit tijdschriften, bij een Chinees is een aquarium te bewon deren, maar wat moet ik doen met: De minister van Financiën beheert de geldza ken? In het boek van de vijfde klas staat dezelfde oefening, maar dan uitgebreider. Op een keer krijgen we inspectie. In mijn klas knikt de inspecteur tevreden met hoofdrekenen. Hij houdt een steekproef met liggen en leggen, kennen en kunnen. Sociëteit Makassar omstreeks 1931. Dan slaat hij het stijlboek open. Hemeltje! Hij wijst de krengenoefening aan. 'Ik zal het op het bord schrijven' stel ik voor 'we hebben niet genoeg taalboekjes'. Ik schrijf de beginletters van elk moeilijk woord op, hopende dat ze het zich weer zullen herin neren. Als ik wat later door de rijen loop, slaan de vlammen me uit, maar daarna werkt de onzin op mijn lachspieren: Onder het Vinantien rijden de auto's; Een aquarium is een eetgelegenheid; In een megafoon verzamelt men oudheden en schilderijen; Een mummie is een reis gezelschap in de woestijn. Hamid had: Een museum is een toeter om het geluid te versterken. In de meisjeshoek een radeloos afkijken, zelfs Sereati kijkt verward in het rond. Anna staart als een geduldige koe voor zich uit; ze heeft twee regels ingevuld en geeft het kennelijk op. De minister van Fiaduct regelt de geldza ken. In een sanatorium zwemmen vissen. Het is te zot, na alle moeite die mijn col lega Elsa en ik gedaan hebben. Het is gelukkig een begrijpende inspecteur en hij noteert ijverig iets in zijn boekje als ik hem vertel wat wij al niet gedaan heb ben. Ik hoop dat die stijloefening een an dere school bespaard is gebleven. Herinneringen aan een oude foto Het eerste jaar dat Ankie mee gaat naar school, is ze net overgegaan naar de derde klas. Ze heeft als beloning iets mogen uit kiezen in de toko van de Japanner en het wordt een witte celluloid pop met elfen oortjes en stijve armen. Ze kan niet wor den aangekleed, maar krijgt als troost een haarstrik om het middel. Het is niet mijn smaak, maar Ank vindt haar een snoesje. Zo zit ze op een foto die ik bezit met Snoesje op haar schoot en die maand heeft de toko een run op Snoesjes, want het kind van de juffrouw heeft er ook een. Het is 1928 en het is mijn tweede eerste klas. Elk jaar zie ik ze met spijt overgaan maar troost me dan met de gedachte dat ik ze weer in de vierde klas zal zien. Het spijt me dat de fotograaf zo onver wachts kwam, want ik zie niet veel kleder dracht bij de meisjes. Waarom blote voe ten? vraagt een kennis me. Och, alleen in de zevende klas worden schoenen gedra gen en wat is er tegen blote kaki's in dit warme klimaat? Ongewoon veel meisjes heb ik dit jaar. Het zijn er wel tien. Daar blijft in de vijf de en zesde klas niet veel van over; het komt op de mannen aan. En zijn dat geen leuke vlugge kereltjes? laren later kopen mijn zuster en ik postze gels in het kleine postagentschap in Sa- rangan op Midden-lava. Bij het horen van mijn stem buigt zich uit een ander loket raampje een lavaan naar buiten en roept: 'Mevrouw Draad!' Het is een oud-leerling uit Makassar maar zijn naam is me ont schoten. We lachen elkaar verheugd toe en hij vertelt me vol trots dat hij al jaren bij de FIT werkt. Hij noemt nog wat meer namen uit mijn oude vierde klas op. Zo, dan hebben Beun en ik dus resultaat gehad van ons zwoegen. Als ik zo op de foto kijk naar al die ge zichten, de meesten met de vastberaden trek van 'ik moet mijn best doen en slagen', nee, dan was ik als kind niet zo, ook mijn kinderen niet. De eerzucht kwam bij ons veel later. Na de eerste Paasvakantie kom ik de eerste klas bin nen en tref iedereen aan met keurig gevouwen ar men en strakke gezichten. Wat zou er aan de hand zijn? Op de achterste bank zie ik twee nieuwe leerlingen zitten, heel ver legen, met neergeslagen ogen. Het zijn twee grote jongens, van wel elf jaar, keurig gekleed en met aardige open gezichten. Ik knik ze toe en begin de les. Onder schoonschrij ven ga ik de banken langs en bekijk hun keurig handschrift. Ze komen van een dorpsschool, vertellen ze en ze noemen hun namen, maar dat zegt me niets. In de uitspanning vertelt meneer Beun dat het twee broertjes zijn van de kroonprins van B„ die bij hem in de zevende klas zit. Hij heeft ze wel moeten aannemen, ze hebben de dorpsschool doorlopen, maar kennen geen Nederlands. Hij is er knorrig over. Ik beloof er een mouw aan te passen. Nu, ze verstaan me in de klas heel aardig en ik spreek met ze af dat ze goed op de klinkers van de leesplank zullen letten, want ze lezen vlot Maleis. Onder de re kenlessen laat ik ze taallesjes overschrijven, eerst van de tweede klas en toen uit de derde en ze leren alles uit het hoofd. Catrientje krijgt ze elke dag een uur en daarna komen ze na elven bij mij in de vierde klas; dat gaat aardig goed. Alle kin deren hebben er plezier in om ze te hel pen; nooit worden ze geplaagd dat ze bij 42ste jaargang nummer 1 juli 1997 37

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1997 | | pagina 37